EEN BESNIJDENIS-FEEST OP LOMBOK
Van drie miljoen
naar drieduizend
Een klein meisje, gereed voor de ceremonie van het haarsnijden. De vrouw rechts draagt de
koperen schotel met het bakje met ofjerbloemen en de schaar.
Als er iets aan het handje is, merkt men dat
gauw genoeg op Lombok. Zo zien wij dan de
toebereidselen voor het soenat-feest met grote
royaliteit reeds lang te voren treffen. Ruim een
halve maand tevoren trekken reeds rijen kleurig
geklede jonge maagden naar de kebons om on
der scherts en gelach het benodigde hout voor
de keuken te verzamelen. Dan worden er meer
malen liefdesbanden aangeknoopt met de jonge
mannen die het hout moeten hakken. Tot laat
in de nacht ziet men die vrolijke groepjes over
de sawah-grenzen gaan, belicht door het flakke
rende licht van de brandende obors. De oudere
vrouwen doen intussen inkopen, want een ieder
wil bij dat feest zijn, en dan moet men er dus
netjes uitzien. De uitnodigingen, in de vorm
van oendanggans de complete ingrediënten
voor een sirih-pruim worden tijdig rond
gestuurd.
Men kan veilig aannemen dat bijna het gehele
dorp gaat feestvieren, behalve dan de zieken
en de zeer ouden van dagen, want bij zo'n
soenat-feest worden meestal meerdere jongens
tegelijk besneden.
In de regel neemt dan nog een der rijkste in
woners de kosten van dit feest op zich, en
krijgt als tegenprestatie het arbeidsrecht van
deze jongens tot een zekere leeftijd. Om de
„ramean" nog vollediger te maken, worden
dan tegelijkertijd de meisjes die daarvoor in
aanmerking komen, de tanden gevijld en de
kleintjes de haren afgesneden. Allemaal sym
bolische handelingen, welke men over de ge
hele archipel verspreid kan vinden. Wat het
„besnijden" betreft, het soenat, dit is niet een
uitsluitend Semitische handeling. In de Islam
betekent „soenat" eigenlijk: de reiniging, be
vrijding van schande, opname in de Islam. In
de in Indonesië geldende Sjaf'itische leer van
de Islam wordt de soenat verplicht gesteld, is
dat zelfs in zekere zin de hoofdplicht. Maar in
Indonesië was de besnijdenis ook reeds voor de
invoering der Islam in gebruik, en komt dus
ook voor onder verschillende heidense volks
stammen. In het algemeen geldt, dat de betrok
ken knaap na de soenat niet meer naakt mag
rondlopen, want hij wordt beschouwd als
„man".
In het dorp waar het hier om gaat is de bevol
king voornamelijk animistisch, en wordt het
soenat-feest ook iets anders gevierd dan elders.
Alvorens tot de besnijdenis over te gaan gaat
men eerst naar de tempel Lingsar, waar o.a.
zich ook de heilige palingen bevinden, waar
men offert en waar door een Baris een Tellek-
dans wordt uitgevoerd. De jochies worden dan
mooi aangekleed, terwijl de kleine meisjes met
zeldzame gouden hoofddeksels getooid, in
mooie versierde draagstoeltjes worden meege
dragen. Deze meisjes noemt men Pradja's en
volgens de adat moeten zij in een ander dorp
worden gekleed, dan waar zij feitelijk wonen.
Dit heen en weer dragen van die Pradja's heeft
natuurlijk heel wat bekijks en het is de trots
van een dorp dat hun Pradja het mooist is
aangekleed.
Dan komt de rondgang naar een drietal ani
mistische heiligdommen onder het vrolijk ge
klepper van de gamelang-Sasak. De lange
stoet van meisjes en vrouwen in hun kleurige
baadjes en versierde „doeiangs", (dat zijn aan
dunne bamboes over de gehele lengte aange
brachte banieren, afgekeken van de Balie rs)is
een onvergetelijk schouwspel.
Na deze tocht wordt dan eerst duchtig gegeten
en gedronken, waarop 's-avonds de eigenlijke
besnijdenis plaats heeft. Aan het knallen van
het vuurwerk hoort men dan dat de ceremonie
heeft plaats gehad. Dan wordt er tot de och
tend pret gemaakt en drie dagen en nachten
duurt dat zo voort.
Deze feesten hebben altijd na het oogsten
plaats, meestal in de maand augustus, wanneer
er weer geld is in de dessa. Dan beginnen ook
de toebereidselen van de Baliërs voor hun tem
pelfeesten, welke meestal in verband staan
met de regenval en regen-goden. Het Sasakse
leven is minstens even interessant als het
Balische, en het nagaan en beschrijven van hun
zeden en gewoonten verdient zeker aanbeveling.
De Sasakse adat is vooral zo interessant, omdat
deze meermalen herinnert aan de vroegste
tijden. De oer-oude mystiek van de „waktoe-
teloe", het bidden der aanhangers eens in de
week tot Allah, drie maal staande en driemaal
zittende, het zich niet houden aan de vasten
en de Mekka-bedevaart en het nog eten van
varkensvlees, is in wezen een schijn-Mohame-
danisme. In tegenstelling tot de waktoe-teloe
heeft men de waktoe-lima, die zich dus geheel
onderworpen hebben aan de vijf door de Islam
voorgeschreven gebeden en andere voorschrif
ten. Het animistische karakter van de eerste
groep komt o.a. ook tot uiting in de formali
teiten welke in acht worden genomen bij een
bezoek aan de Segara-anak, het kratermeer
van de Rindjani. De kleding is dan wit, of
althans de hoofddoek, men brengt offers aan
Een van de mooiste verhalen die over de
Chinese multimiljonair Oei Tiong Ham des
tijds in omloop waren, vind ik altijd nog het
volgende.
Op 'n keer verscheen 'n keurig geklede Chi
nees voor het loket „Uitbetalingen" van de
Javasche Bank te Semarang. Een toegelopen
employé, die pas enkele dagen geleden van
Batavia naar Semarang was overgeplaatst,
vroeg: „En, ba, maoe apa?" („Wat wil je?")
(Zoals natuurlijk iedereen in Indië weet, is
„ba" de afkorting van het woord „baba", het
woord waarmee iedere Chinese kleinhande
laar werd aangesproken.
„O", zei Oei Tiong Ham (want die was het)
met een stalen gezicht, „maoe ambil oewang,
sedikit sadja" („Ik kom geld halen, een
beetje maar").
Hij trok z'n chequeboekje, vulde 'n cheque in,
en overhandigde die aan de nieuwbakken
kassier, die bij het zien van het bedrag, ver
bluft zijn wenkbrauwen optrok. Drie mil
joen...! Was die kerel nou helemaal?!
Haastig liep hij met de cheque naar de
boekhouder. „Moet je nóu es kijken!" lachte
hij, „er staat me daar zo'n halve gare Chinees
aan 't loket, die me déze cheque heeft gegeven.
Moet je zien, drie miljoen! Je lacht je com
pleet 't apezuur! Zoveel geld is er momenteel
niet eens in kas!"
„Wie is dat dan?" wilde de boekhouder weten.
„Wéét ik véél", antwoordde de kassier, „een
of andere gekke Tjina!"
De boekhouder boog zich over z'n bureau en
keek in de richting van het loket. „Goh!"
schrok hij, „da's Oei Tiong Ham! Wat heb
je dan tegen 'm gezegd?" „Gezegd? Niks
gezegd", zei de kassier, enigszins gepikeerd.
„Nou ja", bitste de boekhouder, „je hebt de
man toch zeker aangesproken? Wat heb je
toen gezegd?" „Nou, gewóón: ba, maoe apa?"
„Bè-je nou helemaal 'n haartje bedonderd!?"
barstte de boekhouder los, „dat is potdome
Oei Tiong Ham!! Die kan je toch niet met
„ba" aanspreken, stomme idioot?!!" En han
denwringend haastte hij zich naar 't loket,
onder het stamelen van duizend excuses, en
of mijnheer Oei Tiong Ham werkelijk die drie
miljoen wou opnemen, want, ziet U,... eh.
„Welnee", glimlachte de Mac.' :ge, „ik wou
die kassier alleen maar even ten merken,
dat hij tegen mij geen „ba" moet zeggen. En
ik geloof wel, dat hij dat niet meer zal ver
geten"
„Nee, natuurlijk niet", haastte de boekhouder
zich te zeggen, „daar kunt U van opaan.
Maar.... die drie miljoen, mijnheer Oei Tiong
Ham?" „Ach, welnee", herhaalde deze „ver
scheurt U die cheque maar, dan zal ik wel 'n
andere schrijven. Ik heb alleen maar 'n paar
duizend nodig..."
Wedden dat die kassier het gezicht van de
Machtige nooit meer vergeten zal hebben?
SI GABOEL
de God Batara, en tracht de bosgeesten te mis
leiden door mensen, dieren en voorwerpen niet
bij hun ware naam te noemen, terwijl uitslui
tend Sasaks mag worden gesproken.
Bij menige dessa treft men offertafels aan,
waarop aan de goden in de bergen wordt ge
offerd. Er zijn enige plaatsen op Lombok die
door beide sekten worden beschouwd als hei
lig, en waarheen zij ter bedevaart gaan.
Een der meest bezochte en in aanzien zijnde is
een heilig graf te Batoe Lajar (Tanah-Makam).
De waktoe-teloe wonen in hoofdzaak in de
grote vlakte, welke zich van oost naar west
uitstrekt in het midden van Lombok, f. C. H