Indonesische DE TUGER IN HET VOLKSGELOOF Indonesische slag- en Steekwapens In geen land ter wereld vindt men zulk een verscheidenheid in slag- en steek wapens als in Indonesië. Bijna elk landschap heeft zijn bijzondere varianten van het algemene type, dat zich ontwikkeld heeft gedurende de vele oorlogen en twisten en aangepast werd aan de behoeften van het volkstype. Volgens het materiaal, deelt men ze in twee grote groepen in. De eerste omvat de klingen van glad staal of ijzer, meestal gebruikt voor de grotere slagwapens. De andere, die klingen die zijn samengesmeed uit diverse staafjes ijzer van verschil lende kwaliteit, soms vermengd met het nikkelhoudend meteoormetaal. Hierdoor krijgt men de prachtige schakeringen die, door het generaties lang inwrijven met citroenschillen en arsenicum, als het ware ingeëtst zijn. Een andere groepering berust op de verdeling der klingen naar de vorm. Wij onderscheiden rechte klingen met niet al te lange punt, flauw gebogen klingen, die in de regel een tamelijk dikke rugzijde hebben en waarvan de scherpe snede zich aan de binnenkant van de bocht bevindt. En ten derde slangenvormige klingen, waarvan de waarde wordt berekend naar het aantal kronkelingen. Het zijn vooral deze waar bij men het pamor-procede aantreft. Dikwijls vinden wij, zowel bij de meer gecivi liseerde inheemse volkeren als bij de nog weinig voortgeschreden stammen, geciceleerde klingen, welke met kleurige of edele metalen zijn versierd, zoals goud, zilver en koper en waarvan de rugzijde met tandvormige, of kerf- sneden, of met uitgesneden ornamenten zijn versierd, daar waar het lemmet van een kris of kling bij de greep breder wordt of anders op elke andere plaats van de rugzijde waar men dat maar wil. Veel gecompliceerder is het probleem der grepen. In de meest waarschijnlijke en meest voorkomende vorm vertonen zij dikwijls een gestyleerd dier of vogelkop, waarvan de juiste vorm dikwijls niet meer te herkennen is. Sommige auteurs verklaren deze grepen als te zijn afgeleid van leeuwenkoppen, o.a. als ge volg van de Hindoese overheersing en deze vormen vonden hun weg ook naar Bali en Lombok en de andere eilanden. Ons lijkt het meer waarschijnlijker dat men hierin nog flauw kan herkennen de gestyleerde vorm van een koekang of plompe lori (Nijctiubus tardi- gradus), een dier waarvoor de inheemsen grote vrees koesteren. In het zuiden van Nias of bij de stam der Kajan-dajaks zijn deze dierenfiguren in zulk een wijze veranderd, dat zij tenslotte een anthropomorphe gestalte zijn gaan vormen. is om te voorkomen, dat het wapen aan de hand zou ontglippen, indien de slag mist. Bij de Atjehers is de algemene naam gliwang. Soorten zijn o.a. tjot jang, waarvan de snede flauw concaaf is; ladiëng, het scherp iets convex; gliwang teubaj oedjong, nagenoeg recht, dik van punt; gliwang lipeh oedjong, met dunne punt, het uiterste deel van de kling ook gescherpt; tarah badjoe, snede recht, de rug zeer flauw concaaf. De lengte van al deze klingen varieert tussen ca. 60 cm. en 80 cm. Het heeft geen schede en wordt in de hand gedragen, minder als vechtwapen dan wel als pronkwapen van volge lingen der hoofden. Men nam het mede op weg naar de markt, enz. om bij een of andere gebeurlijkheid zich er van te kunnen bedienen. Gaan we nu naar Borneo, dan vinden we daar de mandau, of parang Hang. Deze klingen zijn ca. 50 a 60 cm. lang, aan de ene zijde plat, aan de andere zijde bol of althans ver heven; meest zo, dat het plat links is, als men het wapen in de rechterhand houdt met de rug naar boven. Waar de rug begint af te buigen zijn de klingen mooi versierd, o.a. door het boren van gaten in het lemmet en het opvullen met koperen pinnen, of zelfs goud. Het gevest is meestal eerst recht aan de westzijde van Borneo hellend en buigt dan elleboogs om. Aan de achterzijde is een van rotan gevlochten draagband aangebracht, en bovendien een twee de schede, van boomschors, tot opname van een klein mesje met lange houten steel, de z.g. njoe, welke wordt gebruikt voor het stro pen der huid of vlees snijden. De klingen zijn dikwijls van zeer uiteenlopende makelij. (Wordt vervolgd) J. C. H. Ook deze vorm kan misschien afgeleid worden van de oud-Hindoee kunst, waarin dikwijls mensen voorkomen met een dierenkop. Deze invloed is niet meer zo duidelijk, omdat ze door de Indonesiërs honderden jaren lang zijn gevarieerd en met behulp van de fantasie ver der zijn ontwikkeld. Heel dikwijls worden deze grepen versierd, evenals de scheden, met geverfde geitenharen, meest in kleuren violet en rood, en soms met zwart mensenhaar. Zulke klingen behoren tot een groep van zwaarden waarvan het zwaarte punt in de nabijheid der punt van de kling ligt, o.a. in Borneo Mandau genoemd. We zullen eerst de slagwapens nemen. Gaan we naar Atjeh toe, dan hebben wij daar de sikin panjang en de gliwang of klewang. De sikin panjang, rechts op de foto, heeft een lemmet dat ovetal ongeveer even breed is; het scherp buigt om naar de rug. Lengte ca. 60 cm. en breedte ca. 4 cm. In het achterste deel van de kling zijn bloedgroeven aangebracht. Het gevest loopt kelkvormig uit met twee uit steeksels en buigt aan het eind zich iets om naar het scherp. Klewangs zijn recht, op de foto links, of slechts flauw gebogen, hetzij dat het scherp concaaf dan wel convex is. De rug buigt naar de snede toe, soms langs een gebogen lijn, soms langs een rechte, dan weer langs een gebroken lijn. De afbuiging verloopt over korte afstand, zodat het wapen aan de voorzijde breed is en stomp, of wel over een grotere afstand, in welk geval de kling toeloopt in een meer of minder scherpe punt. De rug is breed, het wapen is dus betrekkelijk zwaar. Het ge vest is iets gebogen naar de zijde van het scherp. Rechte handvesten komen echter voor, ook de knievormig omgebogene. Gewoonlijk loopt dit handvest breed uit, hetgeen doelmatig Op de foto ziet U rechts en links in de hoeken de rentjongs. Midden rechts: de sikim pandjang. Midden links: de kle wang. Beiden worden bloot gedragen, dus zonder schede. Onderaan in het mid den zijn de scheden van de rentjongs, beiden fraai bewerkt. Op de grens van Magie en realiteit in de rimboe Een boek, dat zó absoluut origineel en zó boeiend is, dat het een best-seller worden móet: geen bundel authentieke jachtverhalen, geen wetenschappelijke studie, geen wonderlijke Oosterse sprookjes, maar alle drie tesamen, in een levendige studie van mens-tijger en man-eater". J.C.HA7-EWINKF-L LUXE-POCKET van 255 pagina's met 19 illustraties, uitgegeven door „The American Tong-Tong, Publishers", Whittier (Cal.), verkrijgbaar bij TONG-TONG, Prins Mauritslaan 36, door storting van I 4.25 op giro 6685. 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 17