(IV)
Ervaringen van een Indisch spoorweg
ingenieur uit het begin van deze eeuw
KOP-BAL
Van dezelfde beginselen werd uitgegaan bij de organisatie van de Atjeh-tram,
nadat deze het overwegend militaire belang had verloren en daardoor op andere
grondslagen verder ontwikkeld kon worden, dan bij militaire lijnen aan de orde
zijn. Door het tot stand brengen van goede aansluitingen op het net van de Deli
Spoorweg Maatschappij werd een aannemelijk doorgaand verkeer verkregen,
ofschoon het niet te overbruggen belangrijk verschil in spoorwijdte overstappen
en overladen noodzakelijk maakte.
Ook hier werd een organisatie ontwikkeld,
die, door het verlenen van grote bevoegdheden
aan de plaatselijke leiding, in staat was met
bijzondere omstandigheden en behoeften vol
ledig rekening te houden.
Van brede visie getuigden de gedachten aan
het tot stand brengen van een doorgaande
spoorwegverbinding door een groot deel van
de lengte-as van Sumatra. Het beginstuk daar
van vormde de reeds beschreven lijn, die vanuit
het nabij de zuidpunt van Sumatra gelegen
Telok Betong in noordelijke richting gaat, af
buigend echter bij Prabamoelih aan de Lema-
tang naar Palembang. Deze lijn zou bij Praba
moelih als hoofdlijn naar het noorden moeten
worden doorgetrokken, door het achterland
van Djambi, Indragiri en Bengkalis, naar Deli
en verder naar Atjeh.
Deze stoute plannen gaven mij in een periode
waarin ik Hoofd van de Dienst der Staats
spoor- en Tramwegen was, aanleiding het ter
rein en de plaatselijke omstandigheden per
soonlijk te gaan verkennen, vergezeld van het
Hoofd van de Dienst Opname en enige verdere
medewerkers. Mijn tempo overtrof echter dat
der anderen dermate, dat ik weldra een aan
zienlijke voorsprong had. De weg ging over in
een vochtig bospad, waar het helaas wemelde
van de bloedzuigers, die zich door mijn stevig
gebonden puttees (beenwindsels, die echter
niet „Poetih" wit, maar groen waren) wis
ten te dringen en zich tot aan mijn heupen bij
mij nestelden. Ernstiger had kunnen zijn de
aanwezigheid van een boomslang, die ik pas
opmerkte toen ik dicht bij de plaats was waar
hij zich ophield, echter gelukkig nog tijdig
genoeg om hem met een flinke bocht te ont
wijken. Kort daarna werd mijn volharding
beloond door het bereiken van een Kampong,
die einddoel van de tocht was. Ik werd daar
in de woning van de Kepala Kampong (Kam
pong Hoofd) verwelkomd door een bijzondere
beschaafde, bescheiden en toch zelfbewuste
Hijgend en puffend, over diepe ravijnen en
langs steile bergwanden bracht de trein ons
veilig op de plaats van bestemming.
jonge vrouw, die mij met fijner takt dan wij
plegen te doen, niet een „goede", maar een
„slechte" sigaar aanbood, daarmede te kennen
gevend, dat het levenspeil van de gast hoger
lag, dan het hare. Het speet mij te moeten
bedanken, daar ik niet-roker ben, maar een
goed kopje koffie liet ik mij smaken. De
moeite die ik nam om zelf aan de verkenning
van deze streek deel te nemen en mij niet tot
het lezen van rapporten te bepalen, werd hier
op onverwachte wijze wel bijzonder beloond.
De tocht was inspannend, maar de ontmoeting
een rijke beloning op zichzelf. Was deze ver
kenningstocht interessant als een soort avon
tuur, ze was uiteraard ook nuttig door de
zekerheid, die werd verkregen, dat de tijd voor
spoorwegaanleg in deze streken nog niet was
aangebroken, niet om een schakel te vormen
in een doorgaande verbinding in de lengteas
van Sumatra en evenmin als verbindingslijn
van het spoorwegnet in de Pandangse boven
landen, dat reikt tot het grondgebied van de
Indragiri, met het Delispoorwegnet.
Intussen hadden zich in de positie van de
Dienst der Staatsspoor- en Tramwegen belang
rijke wijzigingen voltrokken, die verband hiel
den met de vorming van een afzonderlijk
„Departement van Gouvernementsbedrijven"
De vorming van dit Departement was te dan
ken aan de pleidooien, die Wenckebach, de
stichter en eerste President-Directeur van de
Staatsmijnen in Limburg, daarvoor gehouden
had. Hij zag duidelijk in, dat een bedrijf, dat
deel uitmaakt van een Departement waarvoor
„de Waterstaat" van oudsher de hoofdzaak
was en waar dan ook steeds een waterstaats-
ingenieur de leiding had, niet de belangstelling
krijgt, die het nodig heeft, om zijn taak doel
treffend te kunnen vervullen en dat bepaalde
lijk ook voor de behoefte aan grote zelfstandig
heid en vrijheid van handelen, die voor goed
bedrijfsbeleid onontbeerlijk zijn, niet het juiste
begrip kon bestaan.
Het is een groot, tot dankbaarheid stemmend
voorrecht voor Indië geweest, dat Wenckebach
het niet bij het bekend maken van zijn inzich
ten in dit opzicht liet, maar ook bereid was
zelf aan de uitvoering van zijn denkbeelden
ter plaatse te werken en als eerste Chef van
het Departement van Gouvernementsbedrijven
de organisatie daarvan op zich te nemen.
Het spreekt wel vanzelf, dat deze ontwikke
ling ook voor de Dienst der Staats- Spoor- en
Tramwegen nog gunstiger omstandigheden
deden ontstaan dan er tevoren reeds waren,
terwijl voor mij persoonlijk de vele besprekin
gen, die uit de ambtelijke verhouding voort
vloeiden, zowel aangenaam als leerzaam
waren.
Een belangrijke maatregel, kennelijk van stra
tegische aard, was de verplaatsing van de zetel
van het Departement naar Bandoeng, die met
verplaatsing van het Hoofdbestuur der Staats
spoor- en tramwegen gepaard ging. Deze ver
plaatsing werd tevens benut om de huisvesting
van het Departement, die te Batavia ouder-
Het gebeurde in het beruchte Maoemeré kamp
op het eiland Flores, dat ik tijdens een sapoe
corvee rond de barakken plotseling een tros
van drie klappers tegelijk op mijn hoofd kreeg.
Het gevaar hiervoor bestond al lang, de klap
pertuinen waren verwaarloosd, maar zo wordt
altijd verteld „klappers hebben ogen", en dus
liep het altijd nog goed af. In mijn geval
waren de klappers dan blijkbaar bijziende.
Slechts het blote toeval dat ik die morgen
van een van mijn kameraden een flinke pluk
gesmokkelde tabak had gekregen, welke in de
gauwigheid maar onder mijn bivakmuas had
verstopt, behoedde mij voor erger dan een
zware hersenschudding.
Ik werd naar één van de zieken-barakken ge
bracht, waar op dat ogenblik Van Hooydonk
juist bezig was met het repareren van het dak.
Hij had een uitbundige lol over mijn misfor
tuin en hield mij onder het oog, dat ik als
voetballer toch weten moest, dat je niet met
klappers kon koppen.
Enige dagen later zit genoemde Van Hooy
donk voor de ingang van zijn barak wat hout
snijwerk te maken en wordt prompt getroffen
door een klapperboom midden op het hoofd.
Nog glazig voor zich uitstarend treft hem een
tweede projectiel, onmiddellijk gevolgd door
no. 3 en dat was dan ook de k.o.
Toen hij naast mij werd neergelegd was het
mijn beurt om te lachen. Ja dat spreekwoord
„wie het laatst lacht lacht het best" was hier
wel zeer op zijn plaats.
H. P. v. d. HEUVEL
wets en haast armzalig was, te moderniseren.
Een modern representatief gebouw werd ge
sticht, waarin ook enkele onder het Departe
ment ressorterende diensten een goede behui
zing verkregen. De dienst der Staats spoor-
en tramwegen behoorde daar niet toe, daar het
Hoofdbestuur van deze Dienst reeds eerder
naar Bandoeng verplaatst was en zich daar
eigen kantoorruimte had verworven. Hoewel
zakelijk van geen betekenis en wellicht zelfs
meer fantasie dan werkelijkheid, meen ik hier
toch melding te mogen maken van een ver
haaltje, dat destijds de ronde deed betreffende
het bezoek aan Bandoeng van een Amerikaan,
die bi) alles wat hem getoond werd niet alleen
vroeg wat het gekost had, maar ook hoeveel
tijd de totstandbrenging gekost had en dan
steeds beweerde dat in zijn land dat alles veel
vlugger geschiedde. Toen hem het werkelijk
monumentale gebouw van Gouvernementsbe
drijven getoond werd vroeg hij wat de bestem
ming van dat gebouw was, waarop zijn gids
laconiek antwoordde: „dat weet ik werkelijk
niet, het stond er gisteren nog niet!"
Intussen was de betekenis van Bandoeng ook
in andere opzichten nog toegenomen en dit
bracht mede, dat in velerlei richting initiatie
ven ontplooid werden, die ten dele de strekking
hadden om aan de maatschappelijke behoeften
van een groeiende samenleving te voldoen en
voor een ander deel een wijdere strekking
hadden, maar Bandoeng als zetel kozen op
grond van haar gunstige ligging en klimaat.
Belangrijke initiatieven gingen uit van de Ban-
doengse Loge der Vrijmetselaren, een instelling
die zich steeds tot het initiatief nemen be
perkte en dan voor de verdere ontwikkeling
een beroep deed op buiten haar ledenkring
staande personen. Dit was in tweeërlei opzicht
doelmatig: het verruimde de kring van per
sonen, waaruit een keuze gedaan kon worden
en het bevorderde het wekken van belangstel
ling bij en het verkrijgen van medewerking
van degenen, die de vrijmetselarij niet welge
zind waren, ten dele wegens de geheimzinnig
heid. die deze instelling in stand hield ten
aanzien van haar ritueel en ten dele omdat zij
in zekere opzichten concurreerde met, dus
afbreuk deed aan maatschappelijke instellingen
van kerkelijke origine.
(Wordt vervolgd)
10