(V)
Ervaringen van een Indisch spoorweg
ingenieur uit het begin van deze eeuw
Ha-ha-ha
Q- B.
Raadsel
In de naar verhouding van deze groeiende betekenis, nog kleine samenleving, was
het aantal personen, dat over een enigszins gevarieerde ervaring beschikte in het
geven van leiding aan maatschappelijke instellingen nog zeer gering en maar een
deel van hen beschikte bovendien over voldoende tijd om zich ook aan die
belangen te kunnen wijden. Dit had tot gevolg, dat heel wat functies aan één
persoon moesten worden toevertrouwd. Dit was trouwens in de meeste Indische
steden het geval en ik bracht dan ook vanuit Weltevreden een zekere „erfelijke
belasting" in dit opzicht mede waaraan, door gemis aan concurrenten, moeilijk te
ontkomen was.
Een 20-tal voorzitterschappen was daarvan
het gevolg; een zware belasting enerzijds maar
anderzijds ook de bron van grote voldoening
over bereikte resultaten. Een belangrijk element
in deze gang van zaken was de grote bereidheid
tot samen- en medewerking die ik ondervond
bij velen, die evenals ik, het als een voorrecht
beschouwden aandeel te mogen hebben in de
behartiging van de hier aanwezige maatschap
pelijke belangen.
De tijd, die aan deze functies besteed moest
worden, liep uiteraard zeer uiteen, maar juist
het feit dat Bandoeng in een bijzondere groei
periode verkeerde, was oorzaak dat de meeste
functies geen sinecure waren.
Tekenend voor de toenmalige toestanden in de
Indische steden is, dat het voorzitterschap van
het bestuur der sociëteit tot de belangrijkste
functies gerekend moest worden wat in bijzon
dere mate hier gold, ook alweer omdat het
snel groeiende Bandoeng ook de eisen, die aan
dit middelpunt van ontspanning gesteld wer
den, sterk deed toenemen. De tijdens mijn
voorzitterschap ter hand genomen bouw van
een geheel nieuwe schouwburgzaal, grenzend
aan het oude gebouw, ter vervanging van een
ruimte, die algemeen als „de blikken trommel"
werd aangeduid, was een uiting daarvan. Een
sombere herinnering uit deze overigens zoveel
voldoening gevende werkzaamheid, maar een
herinnering, die toch te typerend is om vermel
ding achterwege te laten, is dat ik leiding
moest geven aan de procedure, die leidde tot
ontzegging van het lidmaatschap der sociëteit
van een Bandoengse arts wegens vals spel
(écarté). Anderzijds had deze functie o.a. als
aantrekkelijke zijde, het contact met artiesten
op verschillend gebied, die tournees door
Indië maakten en waarvoor in Bandoeng alweer
de soos de gelegenheid tot optreden bood.
Hoewel bijna elke functie wat tijd en aandacht
vergde, liep toch de betekenis en omvang
sterk uiteen. Het voorzitterschap van een 4-tal
schoolbesturen (lagere- en middelbare-, ge-
mengde- en meisjesscholen) bracht slechts een
enkele maal zorgen mede, doordat een school
hoofd niet voor zijn taak berekend bleek.
Veel belangrijker en interessanter was het, dat
ik aandeel mocht hebben in de totstandkoming
van de Technische Hogeschool. In mijn hoe
danigheid van voorzitter der groep Ned.-
Indië van het Koninklijk Instituut van Inge
nieurs was ik benoemd tot voorzitter van een
commissie, die tot taak had na te gaan of er
in Indië behoefte bestond aan hoger technisch
onderwijs. De commissie adviseerde eenstem
mig in positieve zin, maar toch zou, vooral
met het oog op de kosten, de verwezenlijking
nog lang op zich hebben laten wachten, indien
niet een groep vooraanstaande Nederlandse
ingenieurs het plan had opgevat positieve
stappen in deze richting te doen. Als afge
zanten van de groep kwamen naar Indië Dr.
IJzerman en Ir. J. Klopper, die zich ook met
mij in verbinding stelden en te kennen gaven,
dat een T.H. te Bandoeng zou worden gesticht.
Dank zij de bijzondere menskundige leiding
van de vice-president van de Raad van Ned.
Indië, de heer Frijling, voorzitter van het
College van Curatoren, waarin ook mij een
plaats was toebedeeld en vooral ook dank zij
de grote toewijding van de eerste directeur
prof. dr. ir. J. Klopper heeft deze hogeschool
ten volle aan zijn doel beantwoord. Grote dank
is Indië dan ook verschuldigd aan degenen,
die hiervoor het initiatief hebben genomen en
belangrijke geldelijke offers daarvoor hebben
gebracht.
Een bijzondere taak ontstond toen het Bestuur
van de Nederlandse Jaarbeurs haar oog ook op
Indië richtte en Mr. Simon Thomas afvaardig
de om na te gaan wat hier te bereiken zou zijn.
Deze afgevaardigde wendde zich tot de Chef
van het Departement van Landbouw en Nij
verheid, die te Buitenzorg resideerde en die
bereid bleek plannen in die. richting te steunen.
Hij nodigde mij uit tot een bespreking hier
over omdat hij meende, dat als hier iets
nuttigs te bereiken viel, Bandoeng de gunstigst
gelegen plaats daarvoor was en hij mij dan
graag ook voor dit karretje wilde spannen.
Ook mij leek het centraal gelegen Bandoeng
een gunstige plaats voor de vestiging van een
dergelijk instituut, terwijl aan het nut van
een Indische jaarbeurs niet getwijfeld behoefde
te worden.
Er werd dus een bestuur samengesteld, waar
van men mij verzocht het voorzitterschap te
bekleden, maar waarin een bezoldigd alge
meen secretaris de spil moest zijn, die met een
kleine staf de verdere planning moest verzor
gen en straks de exploitatie zou moeten leiden.
Een enquête wees uit, dat er voldoende belang
stelling voor deelneming bestond, terwijl ook
een aannemelijke financiële grondslag kon
worden gelegd. Deze plannen reikten veel
verder dan de z.g. passer malem (grote markt),
die jaarlijks op het Koningsplein te Batavia
werd (en wordt) gehouden, maar die geen
andere pretentie heeft dan de naam aanduidt
en ook geen nadeel van de totstandkoming van
de Jaarbeurs heeft ondervonden.
De bedoeling was om, evenals in Utrecht,
enkele permanente gebouwen te stichten, die
door semi-permanente, dus meer op verander
lijke behoeften ingestelde, paviljoens zouden
worden aangevuld. Er kwam een enigszins
monumentaal hoofdgebouw met een vrije
grote ontvangruimte, nog een drietal andere
permanente beursgebouwen en in het achter
deel van het terrein, een restaurant met groot
terras. In de ontvangruimte mocht het bestuur
meer dan eens hoge gasten ontvangen. In de
eerste plaats was dat de Gouverneur-Generaal
voorts de sultans van Solo en van Djokja
met hun echtgenoten en verscheidene andere
AI et veel genoegen en interesse heb ik
de Tong-Tong van 30 september jd.
No. 6 gelezen. Ook de „Ervaringen van
een Indisch spoorwegingenieur uit het
begin van deze eeuw(ll)".
Volgens mijn bescheiden mening ko
men in het laatste gedeelte enige on
juistheden voor en wel deze: Daar Java
zich uitstrekte over verscheidene
breedtegradenmoet zijn lengtegra
denomdat slechts verschil in lengte
verschil in tijd geeft. Alle plaatsen op
een zelfde meridiaan gelegen, welke
dus een zelfde lengte hebben, hebben
dezelfde tijd. Plaatselijke tijd wordt
niet naar de plaatselijke zonnestand
geregeld, omdat de ware zon geen een
parige snelheid heeft. De aarde be
schrijft om de zon een elliptische baan,
vandaar het verschil in schijnbare snel
heid. Om aan dit euvel tegemoet te
komen heeft men een denkbeeldige
zon de middelbare zon - geschapen
welke wel met eenparige snelheid loopt.
Het verschil in tijd tussen de ware en
de middelbare zon noemt men: „tijd
vereffening" en kan men vinden in de
zeetnansalmanakken. De klokken lopen
dus op middelbare tijd. De toentertijd
ingevoerde tijd heette de middelbare
Java tijd"De meridiaan van deze tijd
liep niet over Semarang, doch over een
plaats ten westen hiervan en wel tussen
Pekalongan en Udjung Karowelang.
H. S. VAN DEN BOS
ex-stuurman K.P.M.
hoogwaardigheidsbekleders. Een van de bezoe
ken van Gouverneur-Generaal van Limburg
Stirum had plaats kort na de opening van een
zitting van de nog al eens veeleisende Volks
raad, hetgeen met een rede van de Gouverneur-
Generaal geschiedde. In die rede was een der
pakkende retorische passages, waarin deze
G.G. zo sterk was, „wie te hoog mikt mist
zijn doel". Bij de ontvangst op de Jaarbeurs
nu vroeg Z. Exc. waarom slechts enkele ge
bouwen permanent waren. Ik kon toen ant
woorden, „omdat wij in 't oog houden Exc.
dat wie te hoog mikt zijn doel mist", wat met
een glimlach werd beantwoord.
(Slot volgt)
Aan onze deur kwam eens een totok-Chinees
met allerlei heerlijkheden voor bij de boter
ham.
..Njoonja suka apa: hembrane soosih, atao
hahaha
In zijn mand kijkend begrepen we, wat hij be
doelde: gebraden saucijs of hagelslag!
Tjih, ik weet een raadsel: is swart, heeft twee
poten, kan vliehen.
Weet niet, ah.
Kalong. Maar noh niet uit: is swart, heeft vier
poten, kan vliehen.
Ah. weet niet.
Twee kalong.
Ah, saai jij.
Noh niet uit: is swart, heeft 6 poten, kan
vliehen.
Nah, drie kalong tuurlijk.
Ndak, vlieh
Q- B.
10