VERHAAL VAN DE ZEE
1 Kent iemand dit adres
Iedere „old-timer" uit ons verloren Paradijs
weet wel dat omstreeks het jaar 1912 de z.g.
Immigratie Wetgeving door het toenmalige
Bestuur werd ingevoerd. Om in het kort op
die gebeurtenis uit „tempo doeloe" terug te
gaan, diende het volgende. Japan had na zijn
overwinnende oorlog tegen Rusland in 1904
waaraan de totale vernietiging van de Russi
sche vloot en de val van Port Arthur een einde
maakte (de Russen noemden deze oorlog een
koloniale expeditie) zoveel zelfbewustzijn
(noem het „lef") gekregen, dat voor de Japan
ners in Indië of daarheen op weg, volledige
gelijkstelling werd gevraagd, mogelijk wel
geëist, met Europeanen. Deze „faveur" werd
aanstonds gegeven, mogelijk wel onder het
motto: „men vangt meer vliegen met honing
dan met azijn". Zo verscheen daarna iedere
Japanner die iets op zijn kerfstok had, niet
voor de Landraad, zoals de Inheemsen en de
Chinezen, waarvoor men toentertijd weinig
egards had, doch voor de Officier van Justitie.
Dat dit, toen er nog geen unificatie van Straf
recht bestond, een belangrijke concessie was,
begrijpt iedereen die in de jaren vóór circa
1912 met bewustzijn en enige kennis van
zaken, in Indië leefde en werkte.
Dat zulks na de Unificatie van het Strafrecht,
m.a.w. toen iedere delinkwent aan één Wet
boek van Strafrecht werd onderworpen, feitelijk
geen zin meer had, zal eveneens duidelijk zijn.
Niettemin bleef toch onder het publiek een
zeker mentaal verschil bestaan. De goê-ge-
meente bleef het gebouw van Justitie toch een
graadje hoger achten dan het Landraad ge
bouw: hoewel toch beide colleges aanvankelijk,
door Nederlandse juristen werden voorgezeten.
Naderhand toen er meer en meer inheemse (en
Chinese) juristen beschikbaar kwamen, werd
dit anders en werden zoveel mogelijk inheemse
(c.q. Chinese) juristen als Landraad voorzitter
aangewezen.
Vóór 1912 kon iedereen, zonder enige restrik-
tie, Nederlands-Indische bodem betreden en
daar wonen en werken. Op aanvraag kreeg
men dan wel een z.g. Akte van Vestiging,
doch als men niets vroeg, gebeurde er ook
niets.
(Vervolg van pag. 18J
twee met bloemen versierde stoelen, terwijl
de gasten onthaald worden op de traditionele
nasi minjak (in olie gebakken rijst). Later
wanneer alle gasten, uitgezonderd de familie
van de bruidegom, zijn vertrokken worden er
nog meer verversingen aangeboden.
Laat in de namiddag keren de familieleden
van de bruidegom terug naar huis. De bruide
gom blijft in het huis van de bruid want zo
wil de traditie. Dit ceremonieel wordt drie
dagen herhaald. Een of twee dagen na de
Munggah wordt de bruidegom naar het huis
van zijn vader gebracht, waar weer een andere
ceremonie plaatsvindt, die ook drie dagen
duurt. Dan keert de bruidegom weer terug
naar het huis van de bruid en wordt ontvangen
met de ceremoniele natgooipartij. Het bruids
paar zijn bij elkaar en wordt door oudere
vrouwelijke familieleden natgegooid met „em
mers zegeningen", emmers water, die over
hun hoofd worden uitgestort. Dit geeft na
tuurlijk aanleiding tot veel vrolijkheid en het
eindigt ermee, dat iedereen iedereen natgooit.
De bruidegom gaat tot een maand na de
trouwdag heen en weer tussen zijn oude en
zijn nieuwe tehuis. Als hij eindelijk voorgoed
naar het huis van de bruid terugkeert brengt
hij alles voor de keuken mee: potten, pannen,
borden, lepels enz. Dan volgt het feest, dat
gevierd wordt met selamatans (inwijdings
feest), dankfeesten, die zowel ten huize van
de bruid als van de bruidegom worden gehou
den. J. C. H.
Maar ja, wat met die, toentertijd reeds aggres-
sieve Japanners? Mocht men die ook maar
zonder meer adlibitum toelaten? Toen de
Chinezen die bij duizenden als contraktant voor
Billiton, Sumatra's Oostkust en ook als vrije
werkman, binnen kwamen, had men geen
enkel bezwaar. "Weliswaar waren die Chinezen
geduchte opiumsmokkelaars en als zodanig
potentiële concurrenten van de officiële
Opiumregie, waaraan het toenmalige bestuur
toch ook wel graag een centje wilde verdienen,
al legde men zich toen reeds toe op beperking
van het opium-misbruik, toch vond men het
binnen druppelen wel heel erg riskant. Immers,
in tegenstelling met de Chinezen, kwamen de
Japanners als heertjes het land binnen; de één
als bankbediende, de ander als winkelier, weer
een ander als coiffeur of als zelfstandig groot
zakenman. Het bestuur voelde aan, dat hier
meer achter stak, dan slechts het zoeken en
vinden van een bordje rijst met toespijs. "Welis
waar kwamen ook vissers binnen dat waren
allesbehalve „heertjes" doch de leiders dei-
vissers, die oordeelden dat er slechts op strate
gische punten, voldoende vis zou zwemmen,
hadden allemaal zeer verzorgde handen. Dus
besloot het bestuur op die Japanners „toe
zicht" te gaan uitoefenen. Doch dat toezicht,
wilde 't niet aanstonds op de lange Japanse
tenen trappen, moest dan algemeen worden;
het woord „discriminatie" is heus geen uitvin
ding van vandaag. En toen werd de Immigratie
ingevoerd, toepasselijk op iedereen ook
Nederlanders die Indië wilden binnen
komen. Tevens werden toen quota vastgesteld,
hoeveel vreemdelingen van iedere nationaliteit
per jaar zouden kunnen worden toegelaten. Bij
het vaststellen dezer maxima aantallen bleef
men aan the safe side; er mochten zóveel
Japanners worden toegelaten dat de toegestane
aanvoer nimmer zou worden bereikt. En wat
een aantal andere nationaliteiten betrof, o.a.
de Chinezen, deed men wel een oogje dicht.
En met die Immigratie wetgeving kwam een
Immigratie- en een ontschepingsdienst tot
stand. Omdat deze nieuwe diensten zich zoveel
mogelijk zelf moesten kunnen bedruipen werd
er een z.g. ontschepings geld gevorderd van
25.Iedere vreemdeling moest dat bedrag
betalen; met zo'n betaalbriefje toog men naar
de Immigratiedienst en daar werd dan een
bewijs van toelating al dan niet verstrekt.
Doch omdat niet in iedere haven zo'n Immi
gratie- en Ontschepingsdienst kon worden op
gericht, werd een aantal havens als ontsche
pingshaven aangewezen. Uiteraard waren dit
de z.g. grote havens, welke in het directe
buitenlandse verkeer waren opgenomen, en
mede ook de kleinere havens in de buurt van
Singapore.
En zo werd ook Makassar met een Immigratie-
en Ontschepingsdienst gelukkig gemaakt; im
mers de J.C.J.L. (de initialen voor „Just
Come, Just Leave of ook wel Je Concurreert
Je Lam) voer rechtstreeks van China en Japan
op Makassar en daarna de Java-havens. De
aanvankelijke 25.ontschepingsgeld werd
geleidelijk aan verhoogd tot 100.In 1927
moest iedere vreemdeling dat bedrag betalen
alvorens de „heilige Indische bodem" te mogen
betreden.
En hier begint dan ons zeeverhaaltje, dat
„once upon a time" een J.C.J.L.-schip recht
streeks uit the Far East te Makassar arriveerde
voor het lossen van lading en debarkatie van
enkele honderden Chinese passagiers (essen).
Iedere Chinees, waar ook vandaan, wist dat
zo'n landingsbriefje 100.kostte en was
dan ook van het bedrag voorzien. Vermoedelijk
kocht men dit bankpapier reeds in Hongkong,
dan wel was dit bedrag door de een of andere
Chinese werkgever ter hand gesteld, die voor
het aanwerven van werkvolk de reis naar
Hongkong had gemaakt. Het was geen pro-
f Wij ontvingen enkele brieven uit Indo- j
- nesië, waarin navraag wordt gedaan
I naar een zekere heer Hendrik van j
1 Royen. Over de nauwkeurige spelling f
zijn wij.het niet eens; het kan ook zijn g
Van Rooyen of Van Rojen.
I De broer van bedoelde heer woont nog
steeds in Indonesië en zou zeer gaarne
weer het kontakt willen herstellen.
1 Ons werd als verblijfplaats van de heer J
1 van Royen opgegeven Amsterdam, maar g
bij het bevolkings register daar ter stede g
1 is de naam helaas onbekend. Kan een f
van onze lezers ons helpen Gaarne g
I bericht aan de redactie van Tong-Tong.
lllllliliilllllillllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllïlllllllllllllllllllllilllllIlllllilNIlillllllllllllllllllllllll
bleem, hoe men aan dat geld kwam, als het
er maar was bij de ontscheping.
Aan boord van dat bewuste J.C.J.L.-schip
ging alles vlot, de naamlijsten waren piekfijn
in orde, de Chinese immigratie-tolk deed zijn
best immers de ontschepingsambtenaar
sprak wel enkele talen, doch het Chinees was
hem vreemd mede scheepscomprador No. 1
was behulpzaam, terwijl een staf van inheemse
politieagenten voor „rust en orde" zorg droeg.
Zoals geschreven, het ging allemaal van een
leien dakje, de „honderdjes" stroomden bin
nen... totdat er stagnatie kwam, door een
oudachtig Chinees vrouwtje, die wèl een
stroom van woorden ten beste gaf, doch geen
100.ter tafel deponeerde. Haar woorden
kletterden als een waterval en ook de anders
nogal zwijgzame Chinese tolk liet zich van
zijn spraakzame zijde kennen. Doch duiten?
Ho maar. Totdat de tolk zei: „Mijnheer, ik
heb haar nu al in 6 dialecten aangesproken
en zij begrijpt mij niet, ik kan haar niet
verstaan". Ditmaal was goede raad niet zo
heel erg duur. No. 1 compradore werd inge
schakeld. Als iemand klaarheid zou kunnen
brengen, dan moest hij het toch wel zijn. Doch
nadat de ontschepingsambtenaar weer water
vallen van woorden had aangehoord, en er
nog steeds niets te zien was, dat op een
briefje van 100.leek, gaf ook de compra
dor het op, zeggende: „Mijnheer, ik heb in al
de mij bekende dialecten getracht haar duide
lijk te maken, waar het om gaat, doch ze
begrijpt er niks van, dat ze niet aan land mag
voordat de 100.zijn betaald". Doch als
de nood op zijn hoogst is, is de redding nabij.
Eén van de Chinese „watchmen" -dat waren
Chinezen die in de ruimen toezicht moesten
houden op diefstal, roken, etc. in dienst van
Comprador No. 1 had al dat lawaai aange
hoord en trad ongevraagd naar voren, bulderde
op zijn beurt tegen onze Chinese matrone, ging
op zijn manier wat tandakken, daarbij het
manuaal makend van duim en wijsvinger, wat
dus betekende „afschuiven geblazen". Als het
ware „Ein Lied ohne Worte". En ja, zelfs in
de diepste binnenlanden van het onmetelijk
grote Chinese rijk was dit manuaal blijkbaar
bekend, want bi) het zien daarvan greep de
juffrouw aanstonds in haar gordel en deponeer
de prompt haar 100.De wereld was
gered, dank zij de vindingrijkheid van die
watchman. Iedereen ademde weer normaal en
de ontscheping verliep verder vlot, zodat het
schip op het afgesproken vertrekuur de reis
kon vervolgen.
Of die vrouw nu mogelijk in haar diepste
innerlijk heeft gedacht „als ik me maar van
de domme houd en voorgeef niks te verstaan,
dan kom ik mogelijk wel vrij van die 100.-
(in haar ogen natuurlijk zonde van het
geld)...?" Zeer geachte lezer(es), dat vertelt
deze historische gebeurtenis U niet, omdat
verteller zijnde maar een ambtenaartje en geen
gedachtenlezer, hieromtrent niets wéét, doch
destijds wel bevroedde.
A. J. VAN DER BOON
19