H. J. E. E. Schwartz Geb. Ambarawa 2 april 1863 - 2 november 1938 overleden Schwartz werd op 22 april 1863 geboren te Ambarawa als zoon van H. J. Schwartz en C. M. van der Wayen. Na de lagere school en de H.B.S. te Soerabaja te hebben doorlopen, moest hij een betrekking kiezen. Zijn vader was officier in het K.N.I.L., de zoon voelde zich meer aangetrokken tot de bestuursdienst. Daartoe volgde hij de tweejarige cursus aan de afd. B (voor Taal-, Land- en Volken kunde van Ned. Indië) van het Gymnasium Willem III te Batavia, waaraan hij op 4 juni 1885 met goed gevolg het Grootambtenaars-examen aflegde, wat hem benoembaar maakte bij het Binnenlands Bestuur in deze Gewesten. Ons blad lag reeds op de pers toen het ontstellende bericht van de dood van President Kennedy ons bereikte. We hopen in ons volgend num mer hierop terug te komen. Red. Tijdgenoten van Schwartz aan de „Afdeling B" waren o.a. Engelenberg en J. P J. Barth. Later werden deze drie wel eens het „drie manschap" genoemd, niet, omdat zij in één betrekking hebben samengewerkt, maar omdat ieder van hen zich in die dagen in de bestuurs dienst meer dan gewone bekendheid verwierf: Engelenberg in Midden-Celebes, Barth in Midden-Borneo en Schwartz op Bali Drie „Indische jongens", die in hun leven en werken getoond hebben, wat ook de hierge- borene voor de ontwikkeling van deze landen kan presteren en die door hun daden hebben bewezen, welke zeer bruikbare krachten de later als niet geheel volwaardige beschouwde „Afdeling B" kon afleveren. Na de lagere rangen bij het B.B te hebben doorlopen in de residenties Madoera, Palembang en Riouw Onderhorigheden, ging Schwartz, die in 1887 gehuwd was met J. Ch. S. Sikman, een dochter van de toenmalige resident van Bengkoelen, in 1896 met buitenlands verlof naar Europa. Bij zijn terugkomst in Indië legde hij in 1897 het Klein-Notaris examen af. Hij werd nu ge plaatst op het eiiand Bali, waar hij tot 1909 werkzaam bleef. Hier vond Schwartz als „controleur voor de landrente-aangelegenheden en voor de aanrakingen met de Inlandse vors ten", later (1903) als „controleur voor de Inlandse zaken" gelegenhed om zich geheel te ontplooien. Voortdurend maakte hij reizen over het eiland, vooral naar het toen nog onafhankelijke Zuid-Bali, waarbij hij gelegen heid had om land en volk voortreffelijk te leren kennen. Reeds in 1894 getuigde de toen malige chef van de controleur Schwartz: „Zeer bekwaam en ijverig. Is een voortreffelijk ambtenaar bij het B.B. Gedrag onberispelijk. Heeft veel doorzicht, is kalm, ambitieus en energiek. Tactvol in de omgang met de vorsten, hoofden en bevolking". Dat hij ook op Bali dit hoge peil van plichtsbetrachting wist te handhaven, blijkt wel uit zijn benoeming in 1903 tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau en in 1905 tot Officier in diezelfde orde. In 1906 werd een militaire expeditie naar Zuid-Bali ondernomen, waarbij de inmiddels tot tijdelijk A.R. bevorderde controleur Schwartz werd gesteld ter beschikking van de Regerings-Commissaris en van de Bevelhebber der expeditionaire macht. Na ontbinding van deze expeditie was hij uiteraard de aangewezen man om de reeds begonnen pacificatie voort te zetten. Hij werd belast met de dagelijkse leiding der zaken in Zuid-Bali, waarbij hij in 1909 de titel kon voeren van „Assistent van de afdeling Zuid-Bali". Op 9 maart 1908 werd hij be noemd tot Ridder 4e klasse der M.W.O., uitgereikt ter beloning van hen, die zich hebben onderscheiden bij de expeditie naar Bali van 14 september tot 30 oktober 1906. Op 4 sep tember d.a.v. ontving hij een tevredenheids betuiging van de regering, op 17 september van het volgende jaar nog een tevreden heids-betuiging „voor de loffelijke wijze, waarop hij heeft medegewerkt tot de consoli datie van de toestanden op Zuid-Bali". Het ingespannen en vermoeiende werk, dat gedurende 12 jaren, zonder onderbreking, alle krachten had gevergd, deed naar een rustpoos verlangen. Schwartz vond die in 1909 in een tweede buitenlands verlof. Na zijn terugkeer, zag het volgende jaar hem als A.R. van de Afdeling Noordkust van Atjeh. Maar hij was niet meer de oude, de vermoeiende tournees langs weinig gebaande wegen begonnen hem zewaar te vallen. In 1911 vroeg en kreeg hij eervol ont slag uit 's Lands dienst. Gojang kakki dan tanggoe mati lag niet in zijn lijn. Van 1911 tot 1915 was hij in het particuliere werkzaam, van 1915 tot 1918 trad hij op als adjunct-conservator aan het Museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten Wetenschappen, waar hij vooral werk maak te van de Bali-afdeling. Verder was hij van 1917 tot 1928 als leraar verbonden aan de Politieschool, waar hij les gaf in de Maleise taal en de Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, later ook de Javaanse taal en de Instellingen van de Islam. Deze voorliefde voor de beoefening van In heemse talen bracht Schwartz gedurende zijn 12-jarig verblijf op Bali tot de studie van de daar gesproken landstaal, waarvan hij zich een veeel omvattende kennis verwierf. Toen om streeks 1916 behoefte werd gevoeld aan een betrouwbaar Balisch-Nederlands woordenboek, viel voor de samenstelling als vanzelf het oog op Schwartz. Hij aanvaardde de taak met veel lust en energie, zonder zich nog te realiseren, wat er wel aan vast zat, waardoor hij later wel eens zou zuchten: „Wat ben ik begonnen!" In het begin belette hem het tijdrovende werk aan de politieschool hem, zich geheel aan dit werk te geven. Eerst toen hij van het lesgeven aan die school was ontheven, kon hij al zijn tijd aan het woordenboek geven. Zoals reeds gezegd met grote werklust zette Schwartz zich aan het uit werken van zijn bundel aantekeningen en ge gevens over de taal van het eiland, waar hij zijn beste jaren had doorgebracht en dat zijn liefde bezat. Voor de oplossing van moeilijk heden op taalkundig gebied begaf hij zich nog enige malen voor een korte tijd naar het terrein van zijn vroegere werkzaamheden. Overigens beschikte hij over de hulp van een tweetal Balische „schrijvers" en zond hij de afge werkte artikelen nog naar ontwikkelde Baliërs, in de eerste plaats naar de, door hem boog gewaardeerde I Goesti Poetoe Djlantik te Singaradja, om zo tot een definitieve vaststel ling van de tekst te komen. Wie hem in deze tijd aan het werk zag, kwam onder de indruk van de pijnlijke nauwkeurigheid, waarmede ook ogenschijnlijk weinig beduidende woorden en uitdrukkingen werden behandeld. In deze drang naar nauwkeurigheid lag zijn kracht en tevens zijn zwakheid. Zijn kracht: want wat hij als persklaar uit zijn handen gaf, was inder daad zo af als hij met zijn kennis en met hulp middelen, waarover hij beschikte, kon leveren. Maar helaas schoot door dit tot het uiterst nauwkeurig wikken en wegen van omschrij vingen, woord-verklaringen, vertaling van Bali sche zinnen, enz. het werk niet op. Toen hij in 1933 zijn 70ste verjaardag vierde, slaakte hij tegen enkele intimi de verzuchting: „Nu ben ik een oud man!" Wie hem kende in zijn innig verlangen om het „levenswerk dat de samenstelling van het woordenboek voor hem geworden was, af te maken, voelde welk een diepe weemoed achter deze eenvoudige woor den lag. Toch bleef hij trouw doorwerken, ondanks dat hij merkte dat zijn physiek en psychisch kunnen, bij de dag achteruit ging, en'hij telkens en telkens weer moest bekennen: „Ik schiet niet op!" Toen pogingen om gere geld hulp te krijgen op niets uitliepen, werd het hem duidelijk, dat het zo niet langer kon. Hij overwon zich zelf en sprak er met de autoriteiten over om het werk neer te leggen. Een grote troost was het voor hem, dat juist in die dagen een jongere kracht werd gevon den, die bereid was het werk voort te zettten. De verzekering, dat zijn naam aan het woor denboek zou blijven verbonden, deed Schwartz berusten in wat hij nu wel als onvermijdelijk ging zien, en bracht hem ertoe om ten behoeve van de voortzetting van zijn taak blijmoedig al de gegevens af te staan, die hij in zo lange jaren van rusteloos verzamelen had bijeenge bracht. Niet lang zou Schwartz kunnen genieten van de, voor iemand als hij, wel vreemde gewaar wording zonder „werk" te zijn. Wel vond iedere nieuwe dag hem, als van ouds, achter zijn schrijftafel, maar hij ging zichtbaar steeds meer achteruit. Op 2 november 1938 brak voor hem de eeuwige rust aan. Met Schwartz is heengegaan een der weinige ambtenaren, die het oude Bali nog hebben gekend en die hebben meegewerkt aan de overgang tot nieuwe toestanden op dat eiland. Een man die al zijn gaven en krachten heeft gegeven aan de opbouw van het nieuwe Indië, een der zeldzame „burgers", aan wie wegens betoonde moed, beleid en trouw de M.W.O. werd verleend. Een degelijk kenner van land en volk, een verdienstelijk beoefenaar van de Inheemse talen, een voorbeeld van een nauw gezet en ernstig werker, eén Indische jongen, die zich geheel gaf aan wat hij als zijn levenstaak beschouwde. C. H. Gegevens ten dele ontleend aan „Djawd', januari 1939- 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1963 | | pagina 4