Ode aan een onbekende grootmoeder
Ik heb haar niet gekend, ik weet zelfs haar naam niet. Zou ze Marinem geheten
hebben? Of Moelia, of gewoon Inah? Zelfs geen portret is mij van haar gebleven,
van mijn grootmoeder-van-moeders-zijde.
Mijn grootmoeder-van-vaders-zijde, ja haar kan ik me goed herinneren: een
statige matrone met een lorgnet aan een gouden kettinkje en glanzende krullen,
die er dagelijks in werden gedraaid. Haar beeltenis prijkte in levensgroot crayon
in de binnengalerij, boven het grote schrijfbureau van mijn vader.
Zij heeft een belangrijk deel aan mijn opvoeding gehad.
Als ik dan thuiskwam met een druipend natte
hansop, was het mijn baboe anak, die mij
schuldbewust stiekum aan droge kleding
hielp. Schuldbewust, want had zij niet, in-
plaats van bij mijn bed te waken, zoals mijn
grootmoeder had opgedragen, een praatje
gemaakt met de bibih djamoe?
Ach, die bibih djamoe! Wat was er aan deze
figuur, dat mij nu nog intrigeert? Wellicht
was het de manier, waarop de baboe haar met
geheimnisvol hoofdgebaar naar de bijgebouwen
dirigeerde. Misschien ook was het de grote
mand, die zij op de rug in een slendang torste,
waaruit de halzen staken van vele, gekurkte
flessen. Alle bevatten zij een bruinig, troebel
of helder vocht. Daartussen lagen kleine pak
jes van opgevouwen pisangblad, waarin zalf
achtige mengsels van fijngewreven kruiden.
Voor enkele centen kochten mijn moeder, de
baboes en de kokkie dan een glaasje van een
geheimzinnig vocht uit een der flessen. Kokkie
kocht steevast voor een cent witte balletjes,
waarmee ze zich 's-avonds liet inwrijven.
Of was het omdat baboe, na een bezoek van
bibih djamoeh, mij op eerste verzoek een
cent gaf? Op andere dagen deed ze dat niet,
hoe ik ook bedelde.
Die cent was voor mij, telkens weer, een
bron van groot genoegen. Zodra ik daartoe de
gelegenheid had, sloop ik de tuinpoort uit naai
de grote weg. Die „grote weg" was óók al
zo'n intrigerend deel van een onbekende we
reld. Mij was immers vrij gaan en staan slechts
toegestaan op de „onderneming!" En deze grote
weg, zo lang, zo warm, zo stoffig en zo grijs,
verbond de onderneming met de rest van de
wereld.
Hierlangs hobbelden traag de tjikars, ratelden
de andongs en reed soms een auto. Maar voor
„nonni" verboden terrein!
Vlakbij, aan die grote weg, wist ik een warong,
waar ik voor een cent piloes kon kopen.
Als een felle zomerzon straalt over het Hol
landse platteland, dan overvalt mij soms een
vreemd heimwee. Het is een stemming, die mij
zelf vreemd aandoet, want verlangen naar mijn
geboorteland doe ik niet. Ik woon en leef al
zo lang in Holland. Mijn kinderen werden
hier allen geboren en mijn man kent Indië niet.
Hij is een totok. Onze vrienden zijn totoks en
ook onze buren en onze zakelijke relaties.
Voor her. is Indië slechts een vreemde, verre
herinnering aan een koloniale staatsie.
Heb ik mijn man en kinderen dan niet ver
haald over mijn geboorteland, mijn Java?
Ach, als een snaar geen klankbord vindt, wat
geeft het deze te beroeren...
Mijn grootmoeder-van-vaders-zijde had een
belangrijk deel aan mijn opvoeding. Zij was het
die mij terstond bij mijn geboorte de naam
gaf van haar moeder. Haar opvoeding van dit
bruine kleinkind was geheel gericht naar
Haags voorbeeld. En zij was streng.
Waarom dan zijn de herinneringen aan mijn
jeugd, die mij het liefste zijn, herinnering
aan dagen gevuld met de dagelijkse dingen
van een wereld die mij vreemd moet zijn?
Ik werd geboren op een suikerplantage in het
stroomgebied van de Bengawan Solo en mijn
vader was een notabel figuur. Als in de middag
bij alle huizen de luiken gesloten waren, opdat
de bewoners in de koele donkerte hun mid
dagrust konden genieten, zag ik wel eens kans
het ouderlijk huis te ontvluchten.
Buiten lokte de wereld, die voor een goed-
opgevoede „nonni" taboe was. Ongenadig
brandde de zon op de padi in de sawahs en
over deze gulden verten klonken de kreten
van de kleine xatjongs en het geklep van de
ratels, waarmee zij de glatiks moesten ver
jagen van de rijpende rijstvelden van hun
vaders. Achter die sawahs lag mijn sprookjes
land, de kali en de kampong ten naasten bij.
In die kampong wist ik vele vrienden, waar
ik altijd op een gul onthaal mocht rekenen.
Was het niet de vrouw van de djoeroe-toelis,
die altijd wel een zoetigheid gereed had staan?
Het werd mij aangereikt met een gulheid van
harte, die mij nu nog van binnen warm doet
worden. Ketan tjantjèl, met vers geraspte
klapper op een pisangbladHoe goed kan ik
mij, nu nóg, de romig-zoete geur van deze lek
kernij herinneren.
Met Mirah, een kleine gendóh, die waarschijn
lijk iets ouder was dan ik, liep ik tussen de
breed uitgestoelde bamboe. Zo maar, zonder
doel. Het was alleen maar heerlijk om zo
door de kampong te dolen, kauwend op een
onrijpe djamboe kloetoek. Mijn blote voeten,
gewend aan degelijk schoeisel deden pijn en
ik schaamde mij heimelijk voor de hansop,
die ik droeg, hoewel deze gemaakt was van
een mooi gebloemd katoen. Maar hoe graag
had ook ik een kleine sarong gedragen en daar
boven een kabaja.
Soms slenterden we terug naar de kali, daar
waar in een bocht de grote stenen dwars over
de bedding lagen. Achter die stenen was de
stroom wat minder snel. Daar waren altijd
vrouwen bezig met de was. Of kinderen, die
zich baadden. En tevens de karbouwen drenk
ten. En welk een wilde triomf gloeide in mijn
hart, toen ook ik eens, op de rug van zo'n
karbouw te water gingNet als de laré
angong
Piloes is een soort zoete kroepoek in kleine
blokjes, geregen op een bamboe-splinter als
een ketting. Heel zoet, heel roze gekleurd en
met een onvergetelijk aroma.
In deze warong haalde de kebon dagelijks het
ijs, waarmede de thermosflessen gevuld wer
den. Er was nog meer te koop, maar niets
had voor mij méér aantrekkingskracht dan
de roze piloes, die ik langzaam naar huis
drentelend opknabbelde.
Het was tijdens zo'n heimelijke tocht naar de
warong, dat ik teruggaande, de klanken van
een gamelan opving. Het geluid werd door de
wind meegedragen uit de kampong, achter de
kali.
Sterker dan mijn respect voor mijn groot
moeder bleek de lokroep van de gamelan
Over smalle galangans, die de kortelings kaal
gesneden rietvelden doorkruisten, zocht ik mij
een weg naar de kampong. Het was geen
gemakkelijke tocht en zelfs had ik één keer
het gestreepte lijf van een oeler welang tussen
de. rietstoppels gezien.
Hijgend van het snelle lopen en van de
opwinding kwam ik dra op een bekend terrein,
de kampong achter de kali. Kinderen liepen er
joelend min of meer gekleed, langs de paden.
Achter de pagger, die de behuizing van de
kepölö omsloot, klonk luide gamelan-muziek.
Er werd bruiloft gevierd en men was nog
druk doende de bruid te kleden.
Achter het huis vond ik haar bij de waterput.
Ze was omringd door vele vrouwen, die haar
bestreken met een mengsel van rijstepoeder,
water en kleursel. Haar lange, zwarte haar
was glad en stijf door een stijfselachtige
„setting lotion" breed-uit over de oren
gewelfd en op het achterhoofd in een grote,
platte, hangende haarwrong gelegd. Een oude
vrouw was bezig in deze wrong vele goud
kleurige vlaggetjes en andere versierselen te
steken.
De bruid was gekleed in een prachtige sarong,
die haar slanke lijf strak omsloot tot vlak
onder de armen. En haar schouders, armen, hals
en gezicht waren lichtgeel besmeerd. Ze zag
er zo statig uit, zo ingetogen en zo plechtig!
De bruidegom, eveneens met ontbloot geel
besmeerd bovenlijf, met kembang kenanga
achter zijn oor gestoken, had zich al in het
binnenhuis van de kepöló op de tiker geinstal-
leerd.
Ik heb de hele bruiloftsplechtigheid meege-
(Lees verder pag. 21)
Welbedankt, vrienden, voor de vele en vele brieven, die wij ontvangen hebben.
Het is werkelijk plezierig, te zien, dat zoveel lezers enthousiast zijn voor het
gezamelijk ondernemen van vakantiereizen naar warme oorden. Wij zijn dan ook
hard aan de arbeid getogen en niet zonder succes. Vandaag kunnen wij U helaas
nog niets anders mededelen, maar in ons volgend nummer, of uiterlijk in het
Kerstnummer komen wij met een reisprogramma met prijzen voor reizen naar
Indonesië, de Spaanse eilanden en Italië. Het is ons haast onmogelijk, alle brieven
te beantwoorden en daarom hopen wij, dat U genoegen zult willen nemen met
deze algemene mededeling. Na publikatie van ons reisprogramma staat het vragen
U natuurlijk vrij. Gezien het grote aantal reacties, zijn wij er nu reeds van over
tuigd, dat ons reis-initiatief een succes zal worden.
7