Bij de dood van een Leider
„Wie zwanen wil vermoorden,
Met knuppels en met koorden..."
(Vestdijk)
Ja, dat was John F. Kennedy inderdaad. Want zelfs zijn grootste tegenstanders
zullen moeten toegeven dat hij uit hoofde van zijn functie als President van de
Verenigde Staten van Amerika een leidende rol móest spelen in de handhaving
van de „Pax Americana", die in zo'n belangrijke mate de wereldorde van vandaag
waarborgt, alle spot, scepsis en kritiek ten spijt.
Pas bij zijn wrede en gewelddadige dood ontdekte de wereld met schrik dat hij
ook Mens was, mens met misschien verkeerde, maar zeker ook goede karakter
eigenschappen, mens met menselijke zwakheden, maar ook met menselijke
deugden. Men ontdekte ook de plaats van zijn vrouw Jackie, van zijn dochter
Carolyn en zijn zoontje John-John, niet alleen in het hart van de President van
de Verenigde Staten, maar ook in het Witte Huis, de Natie en de wereld.
De foto van die kleine John-John, het militair
saluut brengend aan zijn ten grave gedragen
vader op de dag van zijn jonge verjaardag,
heeft de wereld diep geschokt: welk een
samenleving, welk een beschaving presenteren
wij aan onze kinderen, aan ons nageslacht?
Een van spot, afbrekende kritiek en haat
vervulde wereld
Geen wonder dat de eerste rede van zijn
opvolger, Lyndon B. Johnson, tot de Senaat,
waarin hij een bijna hartstochtelijk beroep
deed op de Senatoren en het gehele Ameri
kaanse volk om extreme gedachten en daden
te vermijden en groter onderling vertrouwen
en samenwerking op te brengen, een record
aantal malen door instemmend applaus door
broken werd.
In de zich ontwikkelende verkiezingsstrijd
voor het nieuwe presidentschap staakten Barry
Goldwater en Nelson Rockefeller op slag alle
aanvallen op John F. Kennedy, met een schok
ontdekkend dat zij hun ambitie eigenlijk
bouwden op veel te ver gaande afbraak van
een tegenstander.
En een verbijsterd Amerikaans volk, dat eerst
maar al te graag de absurde moordaanslag had
willen wijten aan krankzinnigheid van de da
der, kwam tot inzicht dat het hele volk, de
hele tijd mede aansprakelijk was. Dat in de
laatste jaren in het schone kader van Vrijheid
voor Ailen en Vrije Meningsuiting voor Allen
een monster was opgegroeid van onverdraag
zaamheid en redeloze lust tot afbraak.
Wie staat, zie toe dat hij niet valle: wanneer
andere democratische landen denken: „Bij ons
zal zoiets niet kunnen gebeuren!" dan nóg
zien zij in, dat ook bij hén het gevaarlijke
wapen van de vrije kritiek zal móeten leiden
tot vernietiging en chaos, als niet constant
maatstaven van redelijkheid, fatsoen en eer
met vaste hand worden aangelegd.
In Amerika gingen al sinds lang alle aanvallen,
neerhalingen en veroordelingen alle perken van
redelijkheid, fatsoen en eer te buiten. Poli
tieke, economische en sociale kampioenen
vielen Kennedy letterlijk dagelijks aan in de
dagbladen en een op sensatie tuk zijnde pers
(zich wapenend met het argument: de plicht
tot voorlichting) haastte zich altijd om alle
anti-stemmen in druk, woord (radio) en
beeld (TV) de wereld in te sturen. Caricatu-
risten en vaudeville-artisten wonnen goedkope
populariteit en duur geld met het spotziek
uitbeelden van de President der Verenigde
Staten. Grammofoonplaten met zijn lachwek
kend nagebootste stem maakten record-verko
pen. Fotografen achtervolgden de president en
zijn gezin tot in de intiemste hoeken van zijn
huis en in zijn vakantieverblijfplaatsen. Geen
rust, geen rust, sleur hem in de publieke
openbaarheid opdat nog meer plebejers zich
Foto Haagsche Courant
om hem vrolijk kunnen maken. En politieke
groepen „winst" boeken.
Het is een tijdbeeld van de moderne wereld,
waar het grofste naakt, de meest schaamteloze
wreedheid en moordlust de kiosken en bio
scoopplaten sieren „tot heil van de massa's".
We zijn toch vrij Persfotografen beloeren met
telelenzen vorsten en vorstinnen, prostituees
worden uitgespeeld tegen ministers, uitspraken
worden uit hun verband gelicht en aan de
meest onbarmhartige kritiek blootgesteld, de
literatuur produceert aan de lopende band
volslagen schaamteloze verhalen van onrijpe
HBS-ers en ziekelijke mislukkingen. Een diep
drama van schuld en boete als van Profumo
wordt als een „lekker schandaal", over de
hele wereld gesmeerd. En nochtans is deze
Europese beschaving verbaasd dat Aziaten en
Afrikanen hun vertrouwen in deze beschaving
opzeggen...
Al deze „lekkere vrijheden" móeten uiteinde
lijk wel culmineren in moord. En we mogen
eigenlijk nog blij zijn dat er voldoende
„decency" is in de massa's om bij zo'n moord
geschokt te zijn, bedroefd en vervuld van
.berouw... hoe lang?
Het gebrek aan begrip van wat leidende figu
ren in de wereld doen, wat zij vaak in hun
privé leven opofferen voor het belang der
massa, het huiveringwekkend verlangen van
kleine mensen om genadeloos toe te slaan en
te hakken, zij hebben ook onze Indische groep
op wrede wijze getroffen.
Voor „het verlies van Indonesië", voor „de
nederlaag tegen Japan", hebben honderden en
honderden uiterst voortreffelijke Indischgasten
met uitmuntende eigenschappen van hoofd en
hart, op een stompzinnige wijze moeten „boe
ten" voor de hardvochtige „publieke opinie".
Politieke partijen hebben hun eigen vaandels
besmeurd in hun verlangen om voortreffelijke
bestuursambtenaren, hoofdofficieren en be-
drijfshoofden over de hekel te halen. Kleine
Boengs hebben zich nu kleiner gemaakt door
Grote Boengs te bespotten en te „kritiseren".
In feite is het bestaan van Tong-Tong een
tribuut tegen dit onrecht, een laatste poging
om recht te doen wedervaren die recht en eer
verdienen. En het moeilijke bestaan van de
uitermate kleine kring van Tong-Tong-lezers
bewijst afdoende hoe denigrerend en veroor
delend nog steeds de grote massa denkt.
Wie de schoen past, trekke haar aan. Wij
kennen allemaal in onze nabije omgeving de
arrogante, domme kleine mannetjes (en
vrouwtjes) die zo graag „Sla doodkraaien
voor hen die groter zijn dan zij en eens een
fout maakten in hun veel dapperder, veel
groter leven.
En wij weten allemaal hoe eigenlijk wijzelf
fout zijn en medeschuldig aan het afglijden
van fatsoensnormen in een maatschappij, als
wij onze mond houden en ons terug trekken
en met de kraaiers om de oren slaan
Kort na de dood van Kennedy verscheen op
de TV in Amerika een merkwaardig interview:
een bestuurslid van een van de prominente
vrouwenorganisaties in de States vertelde hoe
zij kort geleden op een democratische bijeen
komst in de drukte de President had aange
schoten om zijn indruk over de Civil Rights
te vernemen. „Dat weet U", had Kennedy
gezegd, „daarvoor heb ik mijn Civil Rights
Bill voorgebracht, maar wat denkt U ervan?"
„O, ik vind het een prachtig plan en ik wens
U er alle succes mee!" was het antwoord
van de dame. „Mevrouw", was het weder
woord van de President, „dan moet U dat
schrijven aan de Senaat en U moet al uw
vrienden opwekken aan de Senaat te schrijven.
Want men denkt daar dat het een privé poli
tiek plannetje is van mij alleen en daarom
heb ik zoveel tegenstand. Als de Senatoren
weten dat in het land miljoenen zo denken
als ik, zal ik veel minder tegenstand hebben".
Dit gesprek illustreert de bitterste kant van ons
tijdbeeld: de mensen van goeden wille zwijgen
en de aanvallers, zwartmakers en kwaadwilli
gen hebben het rijk alleen voor zich. In de
„Arena van deze Nieuwe Romeinse Tijd", als
een kampioen voor de goede zaak valt, waar
om gaan dan alleen de „duimen-omlaag", de
hoogte in? Waar blijven de „duimen-op", de
getuigenissen dat er nog vele voorvechters zijn
van het Goede? Als deze duimen-op er niet
zijn, valt onverbiddelijk en finaal de hakbijl!
Dit is een eeuwenoud verschijnsel in alle
maatschappijen. Weet U nog wat Jacob van
Maerlant schreef in de Middeleeuwen: „Wape-
ne Martij n, hoe salt gaen? Can de waerelt
iet lange staen, in dus crancken love?"
„Crancken love" inderdaad: ons liefdegevoel,
ons gevoel van kameraadschap, vriendschap,
is ziek. Zelfs een heel klein mannetje in een
heel klein kringetje, Tjalie Robinson in Tong-
Tong, heeft zich soms schrikbarend in de
steek gelaten gevoeld als aan alle kanten
(soms met recht) de knuppels en koorden
omhoog geheven werden en niemand er aan
dacht te helpen.
Veroordeel niet te gauw: ik wéét waarom.
Verreweg de meesten vinden het zo vanzelf
sprekend dat er verdedigers zullen opdraven,
dat zij menen niet nodig te zijn. Zij geloven
immers onwrikbaar in het goede? Maar juist
omdat ieder het van een ander denkt, doet
(Lees verder pag. 20)
3