FLIRTATION
KERSTMIS
door Rini Carpentier Alting
De onwennigheid van de eerste dagen begon
te tanen. Zij wisten nu dat zij met zijn vieren
twintigen aan tafel zaten, hoe zij heetten, dat
zij allemaal een jaar of 17 waren en allemaal,
voor het eerst alleen naar Holland reisden.
De stoeren, die in het begin extra luidruchtig
waren, zongen nu een toontje lager, de stillen
kwamen wat los. Men verkende elkaar, er
vormden zich groepjes en idylles kwamen in de
knop. Bij de meesten was niet te merken dat
het afscheid hun zeer zwaar gevallen was, dat
zij met spanning de toekomst in Holland tege
moet zagen en zich eigenlijk verloren voelden.
Vierentwintig keurig opgevoede jongelui in
nieuwe kleren, die in Holland hun laatste
schooljaren zouden doorbrengen of zouden
gaan studeren, om niet te verindischen, een
proces dat bij hun geboorte al begonnen was,
zonder dat hun ouders het merkten. Zij waren
immers konsekwent Europees opgevoed?
Hun tafel stond wat achteraf in de eetzaal.
De hofmeester leek wat overdreven groot en
breed wanneer hij het nodig achtte, enkel door
zijn imposante verschijning, het aanzwellend
rumoer te dempen wanneer een discussie al
te temperamentvol dreigde te verlopen of de
hilariteit om het een of ander de volwassen
passagiers hun kant op deed kijken. Zijn
status van Europeaan zou al ruim voldoende
geweest zijn, doch scheen hij onkundig van
dit feit. Voor Indische kinderen zijn alle
blanken meneer zonder meer en zouden zij
nog vreemd opkijken van meneren op bak
fietsen en als straatvegers.
Sommige van de jongelui waren donker, ande
ren geel-blank met verschoten haren, een
enkeling heel blond. In het midden van de
tafel zat een lang meisje. De eerste dagen had
zij helemaal niets gezegd, nu mengde zij zich
soms in het gesprek doch zat meestal afwezig
door de patrijspoort naar de lucht te staren.
Tegenover haar zat een knappe, donkere jon
gen die haar meermalen met stille bewondering
gade geslagen had. Zij scheen het echter niet
te merken of zij stoorde zich er niet aan.
Reeds een week waren zij onderweg toen zij
uit het gesprek op kon maken dat hij uit haar
woonplaats afkomsig was en voor het eerst
toonde zij enige belangstelling. Verrast keek
zij hem aan: ,,Gut, werkelijk? Hoe komt het
dan dat ik jou daar nooit eerder gezien heb?
In een kleine plaats kent iedereen iedereen
anders, toch? Op welke school was je dan?"
De jongen glimlachte vriendelijk: „Op de
zelfde school als jij". Zij schudde verwonderd
het hoofd: „Ik heb je daar nooit gezien. Hoe
heet je dan?" De jongen keek haar droevig
spottend aan en noemde zijn naam. Het meisje
herhaalde de woorden en schudde ongelovig
van neen. „Sorry" zei ze lachend toen zij
merkte dat haar stommiteit nogal wat vrolijk
heid verwekte. Iemand riep troostend dat de
reis nog lang duurde en er nog tijd genoeg was
om de schade in te halen. Er werd druk ge
knipoogd en op de schouders geslagen.
Na het diner stond zij alleen aan de railing
en keek in de duisternis. Slechts dicht langs
de wand van het schip woelde, zichtbaar in 't
licht, de zee langs, helwit schuim rolde soepel
over de watermassa heen. Het meisje had spijt
van haar tactloze reactie en vroeg zich af of
zij de jongen nu werkelijk nog nooit eerder
gezien had. In gedachten ging zij terug en
zag de school uitgaan. Een stroom van meisjes
en jongens, op fietsen en in auto's, spoelde
onder gejoel en geschreeuw het schoolerf af,
de straat op. Luid bellend, stoeiend en vech
tend kwamen ze langs. Zij keek naar al die
gezichten. De schoolbus passeerde. Vanachter
het gaas, dat de veiligheid van de passagiers
moest waarborgen, klonk luid tumult. Grimas
sende gezichten schreeuwden verwensingen
naar een groep honende jongens langs de kant
van de weg. Allengs verstomde het rumoer,
straat en trottoir werden stiller. De ijsventer
pakte zijn thermosflessen op en slenterde weg.
Middagstilte en hitte kregen de overhand. Het
meisje wandelde nu naar de asembomenlaan
waar zij in de schaduw, tegen een boom ge
leund, op de auto moest wachten. En dan
kwam die dikke jongen, de enige die een hoed
droeg. Verder was hij gekleed in een bloes
met lange mouwen. De bloes was te veel
geblauwd. Zijn korte broek was te lang,
slecht gesneden en altijd gekreukt en afgezakt.
Zijn riem toonde slechts een loshangend eindje,
dat op de cadans van zijn tred meezwiepte.
De dikke benen staken in halflange sokken
en op zijn linkerkuit had hij een diep, rond
blauw litteken, zeker van een brandwond of
zo. Dit geheel zat dan gevangen onder een
immense helmhoed die op zijn oren stond.
Keek de jongen nu met een ruk om, dan
bleef die hoed in voorwaartse richting door
lopen. Door dit machtige hoofddeksel was zijn
gezicht permanent in een diepe schaduw ge
huld, vooral op dat uur van de dag als de
zon hoog staat en de kleuren alleen nog maar
helwit of zwart zijn.
De jongen liep steeds snel voorbij om een
eind verderop, tegen een muur geleund, te
blijven wachten, de armen voor de borst ge
kruist, de tas op zijn schoenen steunend. In
deze martiale houding wachtte hij haar op.
Wanneer zij trots voorbij gelopen was, de
neus in de wind, kwam hij haar weer snel
achterop, passeerde zonder haar aan te zien
om nu weer een eind verder tegen een boom
t<_ gaan leunen. Met overelkaargeslagen armen
staarde hij haar vanuit de sombere schaduwen
van zijn hoed aan. Weer liep zij hautain
voorbij, de ogen strak op haar wachtboom
gericht. Daar eenmaal aangekomen, pakte zij
snel haar boek uit haar tas, sloeg het
open en wendde voor er zeer verdiept in
te zijn. Nu kwam de jongen er weer aan, stapte
van het trottoir af, om vlak voor haar langs
over straat te lopen. Bij het passeren keek hij
haar doordringend aan. Ze hield de blik in
het boek gericht en keurde hem met geen blik
Ji*
Krachtig voor de vrede strijden,
Eerlijk door het leven gaan,
Ruiterlijk een fout belijden,
Steeds voor iemand klaar te staan
Tonen dat we 't goede willen,
Medemensen nuttig zijn,
Innerlijk het kwade stillen,
Spaarzaam zijn met valse schijn!
Koninklijk in woord en daden
Ernst, bij al wat U betracht,
Rechtop langs uw levenspaden,
Streng voor U, voor anderen zacht.
Troost bij 's werelds tegenslagen,
Moed, daarnaast voor eigen strijd.
Ieder een goed hart toe te dragen
Sterk staan, juist in deze tijd!
Kijk, wanneer we zo eens leefden,
En, waarom zou dat niet gaan?
Reeds er eerlijk maar naar streefden,
Steek dan vrijuw kaarsen aan
Troost U dan, bij de gedachte,
Met het Kerstfeest weer in zicht:
Ieder, naar zijn eigen machte,
Spreidt zijn deel toch, van het Licht...
P. A. H.
waardig... tot hij een goed eind voorbij was.
Dan keek zij hem minachtend na en ergerde
zich mateloos. Die gekke hoed, dat shirt, die
rare broek, dat rare been, met de moet er in.
Het meisje bij de railing glimlachte bij de
herinnering.
De volgende morgen zat zij met een groepje
meisjes op het sportdek in de zon te ginnegap
pen. De jongens stonden op een rij langs de
railing, zij hadden allemaal shorts aan, hun
lange bruine benen glansden in de zon. Er
was één been echter, met een groot, rond,
blauw litteken op de linkerkuit, zeker van
een brandwond of zo.
Daar staan en zitten ze dan, de meisjes en jongens die veelal na hun eindexamen naar Holland
trokken om verder te studeren. Voor velen was het de eerste keer dat ze hun geboorteland
verlieten. Dit groepje is van het Christelijk Lyceum te Bandoeng hoe lang geleden alweer?
Een naam willen we U niet onthouden; op de achterste rij, de vierde van links staat prof. van
der Pijl, U allen welbekend.
Ex-Bandoengers, misschien herkent U nog oude sobats?
13