Het Kerstfeest van Tientje Slier
VAN HIER EN GUNDER
Oordeelt nooit te gauw
Onlangs reageerde de driestaredacteur tan de
rubriek „Dezer Dagen" in de i\RC zeer
scherp, zij het naar ons gevoel gerechtvaar
digd, op een artikel tn het weekblad van het
Humanistisch Verhond, waarin de ..pompeuze
weelde" van het Perzische hof gehekeld werd
in vergelijking met het doodarme land" der
Perzen. Nuchtere Hollanders zouden zich aan
dit contrast moeten ergeren en de journalistiek
die werk maakte van verslagen van visites van
de Sjah en Farah Diba, werd veroordeeld.
In een duidelijke verwerping van dit standpunt
schreef „Dezer Dagen" o.m. dat „wij niets
afweten van het Perzische normenstelsel"
niets van de plaats die het keizerlijk echtpaar
inneemt in de harten van het volk. en dat de
doodarme Perzen" waarschijnlijk helemaal
niet ingenomen zijn met de belangstelling voor
hun armoede.
„Raadgevingen"aldus „Dezer agen", „waarin
de indruk gevestigd wordt dat de raadgever
bet heter weet of meer ervaring heeft, worden
door andere volken vaak als vernederend aange
voeld"
Onze lezers, die zo lang in het Oosten leefden
en nu nog vaak levende contacten hebben met
andere volken, zullen dit standpunt van de
NRC volmondig kunnen beamen. Onze inge
nomenheid met het Nederlandse, normen
stelsel zelfs al is het volmaakt en het
hoogste ter wereldmag ons inderdaad niet
voeren tot lichtvaardige (en vaak hypocritische
en laatdunkende) veroordeling van normen
elders.
In het Oosten worden vorsten en andere
leidende figuren nu eenmaal met veel meer
respect, bewondering en mildheid beschouwd
dan in Nederland. Men wenst zulke personen
-paleizen toe en een pompeuze levensstaat, om
dat dit naar het oordeel van het volk bij zo'n
positie past. Ook al is men het hiermee niet
eens, het gaat toch moeilijk aan er schimpend
of veroordelend over te spreken.
We geloven trouwens niet hard dat veel
kritiek op „hoge omes" en „rijke stinkerds"
wel zo eerlijk en groothartig is, als men doet
voorkomen. In zijn hart wenst elke „plebejer"
hooggeplaatste personages of succesvolle za
kenlieden een zekere mate van „pompe' toe
althans zichzelf als men het ooit zover
mocht brengen. De sprookjesdroom van palei
zen is in Amsterdam letterlijk aan de straat te
vinden in winkels, die indruk willen maken
op het grote publiek: Het Harmonika Paleis,
Het I 'lees Paleis en zelfs Het Werkmanspaleis,
waarin de grootste tradictie sine qua non te
vinden is, die we ooit vonden (de winkel
staat aan de Nieuwendijk in Amsterdam). De
snorkerige nouvau riche is overal te vinden.
Het tragische is alleen dat hij vaak denkt door
het baden in rijkdom dezelfde zedelijke status
te krijgen als een aristocraat.
Wat de normenstelsels bij andere volken be
treft: nu de wereld vrijer (en intelligenter?)
geworden is, merken we althans in kringen
van ontwikkelde mensen een verlangen on
méér rekening te houden met gebruiken, zeden
en gewoonten elders. Voor Amerikaanse za
kenlieden, die zakenreizen maken in het O'os
ten, is een speciaal boekje geschreven met
vormen van „adat", die men elders in acht
hoort te nemen. Er zijn volken, waar men het
zitten met de benen over elkaar gekruist of het
zo zitten dat de schoenzolen zichtbaar zijn,
beschouwt als hoogst onbeschaafd. De tijd
dat we zulke opvattingen „aan onze zolen
lapten" is voorbij. Nu de straf voelbaar
wordt van óf „er uit" of „geen zaken", komt
men wel tot een beetje nuchterder inzicht.
Dezer dagen trok zo'n „fatsoenslesje" in
Amerika grote aandacht. Een Amerikaanse
touriste was bij een bezoek aan de Navajo
Indianen getroffen door de grote armoede van
die mensen. Thuisgekomen in Los Angeles
begon zij een geweldige inzamelactie voor geld
en goederen, om midden in deze actie gevoelig
op de vingers getikt te worden door de Raad
van Navajo Opperhoofden, die bekend maak
ten, dat zij van dit soort belangstelling in het
geheel niet gediend waren en dat er bij de
Navajo Indianen geen sprake was van enige
Haast iedereen die in de jaren '29, '30 in de
buurt van het Hertogspark of Waterlooplein
woonde, kende haar. Ze wandelde er zo vaak
rond, dat ze een deel was van het geheel, ze
„hoorde" er bij.
Ook wij kinderen, die in het park ons kinder
spel speelden, er leerden fietsen, ketapang en
kenarr raapten of voorzichtig naar de waterkant
afzakten om onze voeten in de bruine massa
van de Tjiliwoeng te wassen. We gluurden
naar haar, giechelden wat zenuwachtig als ze
dichterbij kwam. Een lange, magere vrouw,
het haar in een „kondeh-verdom" boven op
het hoofd gebonden, een vormloze soepjurk
aan, de voeten in te grote, witte kedsen.
Rustig, voor zich uit neuriënd ging ze voorbij.
En wij verstopten ons acter de grote bomen,
om haar gezicht niet te hoeven zien.
Het hoekige, zongebrande gezicht, met de grote
ogen. Ogen van een zo vreemd heel lictblauw,
dat het ons leek of ze geen ogen had. We
waren wat bang van die ogen. Ze waren wel
vriendelijk soms, maar dan weer leek het of ze
niets zag, zo staarde ze voor zich uit. Maar
onfeilbaar wist ze het als we er waren. En
haar stem zong: „Dag, kindertjes!", ook al
stonden wij achter de bomen. En wij, adem
loos, gaven geen antwoord.
Mijn moeder zei, dat ze een gelukkig mens
was, omdat ze altijd zou blijven als een kind.
Wij begrepen dat niet, maar bleven toch liever
uit de buurt. Mijn vader noemde haar Tientje
Slier. Of ze echt zo heette? Wie zal het zeg
gen?
Vlak voor het Hertogspark, nog vóór de brug
over de kali, was de grote Willemskerk. Wij
vonden het een prachtig gebouw, helemaal
rond en zo schitterend wit. Met aan drie
kanten de hoge, hoge trappen, zo heel veel
treden. Ja, het was het mooiste gebouw dat
ooit gemaakt was, zeiden wij kinderen altijd
tegen elkaar.
Zo gebeurde het, dat het weer eens Kersttijd
was. In huis begon het al druk te worden.
Heerlijke geuren kwamen uit de keuken, de
kerstversiering lag al opgepoetst klaar. Een
goede tijd. kersttijd. Je wordt een beetje on
rustig, maar prettig onrustig, want je weet dat
er veel fijne dingen zullen komen.
In de Willemskerk had men het ook druk.
Een koor oefende er geregeld voor de Kerst
avond, en de bekende liederen klonken tot in
ons huis en wij genoten er al van.
Op een middag liepen we met ons drieën
meisjes te slenteren door het park, zo druk in
gesprek, dat we niet goed opletten. En opeens,
voor we het wisten, stonden we vlak voor
Tientje Slier. „Dag kindertjes", zong haar
stem vrolijk en wij antwoordden verschrikt.
armoe. En dat de betrokken dame maar liever
moest rondkijken onder haar eigen arme men
sen in Los Angeles om daar maar Sinterklaas
te spelen.
De arme dame die werkelijk oprecht en
medelijdend was, kreeg gewoon „the shock
of her life".
Ik weet wel dat sommige lezers het niet met me
eens zullen zijn onder aanvoering van onweer
legbare feiten, ook volgens de maatstaven
van de eigen normenstelsels van andere vol
ken. Zeker gaat geen enkele beschouwing zon
der meer op, maar één ding blijft zeker: voor
we een oordeel vellen over andere mensen of
mensengroepen, laat ons hen eerst grondig
kennen en eventueel de hulp of sympathie
bieden in overeenstemming met de natuur van
de begiftigden.
We kennen en begrijoen de Mensheid van
vandaag nog lang niet. Er valt nog veel te
leren. T. R.
mechanisch, „Dag mevrouw". Want van zo
dichtbij moest je wel antwoord geven.
Maar wat deed ze nu? Ze greep twee van ons
bij de hand en riep: „Kindertjes, kindertjes,
kerstboom!" en probeerde ons mee te trekken.
Verstijfd van schrik stonden we, wat had ze?
Maar Tientje Slier, altijd zo rustig, was nu
opgewonden. Dringend was haar stem: „Kom,
kindertjes, kom!" en ze begon te lopen. En
we konden niet veel anders doen dan mee
lopen. Ze was sterker dan we verwacht had
den en ze hield onze polsen stevig vast.
Zo renden we bijna in de richting van de
Willemskerk. En toen we er vlak voor stonden,
begrepen we. De kerstboom was opgesteld,
meters en meters hoog, prachtig versierd en de
lichtjes waren aan. Bijna tot het plafond
reikte de boom, zo'n grote hadden we nog
nooit gezien. Het koor was ook weer aan het
oefenen.
Willoos nu, lieten we ons meetrekken, alle
treden omhoog, zelf vol aandacht voor de
boom. En Tientje, blij dat we meekwamen,
lachte verheugd, mompelend „kerstboom, kerst
boom".
Zo kwamen we boven en gingen zachtjes bin
nen. En bleven alle vier beel stil staan. Het
koor zette net in: „Ere zij God. in den hoge".
Doodstil stonden we. Luisterend naar de zang
en in de ban van de grote, verlichte boom.
„Vrede op aarde" klonken rustig de vrouwen
stemmen en Tientje, naast mij, fluisterde,
„dat zijn engelen, horen jullie, kindertjes, de
engelen". En haar hele gezicht straalde, straal
de zo, dat ik haar geboeid bleef aanstaren.
Haar ogen keken omhoog, naar de top van de
kerstboom en verder erlangs, waarheen?
„In de mensen een welbehagen". Het hele
koor zong nu, en de zang vulde het gebouw
en onze harten.
En toen was het uit. Tientje Slier pakte ons
opeens om de beurt met beide handen. „Zalig
Kerstfeest, kindertjes, Zalig Kerstfeest". En
voor we het wisten was ze weg. naar buiten.
Verbouwereerd stonden we even en de koster,
die glimlachend naar ons had staan kijken
zei: „Elke keer als we hier oefenen, komt ze
kijken en viert het Kerstfeest, elke keer beleeft
ze het Kerstfeest opnieuw, gelukkige vrouw".
We gingen naar buiten, de trappen af. Een
eind voor ons uit liep Tientje Slier in haar
lange, wijde, witte soepjurk. Sloffend op de
grote kedsen. Naar het park ging ze, over de
brug. Onder de hoge bomen werd het al don
ker, haar gezicht was geheven. Ze keek niet
waar ze liep. Zacht woei de wind haar stem
naar ons toe. Ze neuriede wat voor zich uit.
„Ere zij God in den hoge. Vrede op aarde..."
P. RUSCH-SWART