De lotgevallen van tante Adie Laat ik tante Adie even aan U voorstellen... Ze was een soort Indische Pietje Bell, ze had evenals Pietje het hart op de juiste plaats zitten en gelijk dat heerschap, had ze een brein dat de onmogelijkste dingen en streken kon bedenken, in tegenstelling tot Pietje Bell echter, had ze haar operatie terrein in Kemajoran en omstreken. De moeder van Adie was tante Nonnie, een zuinige vrouw, die heel goed op haar centjes wist te passen, maar waarvan doch ter Adie op haar manier steeds weer wat afhandig wist te maken. Het liefst verbleef Adie in het huis van overgrootma, die voor al haar goede kennissen gewoon „Toosje" was. Nietje (mijn oma, een dochter van Toosje) en Adie waren 2 dikke vriendinnen (nichten). Tante Adie zal nu een besje zijn van tegen de 70, en ik hoop dat mocht ze deze regels nog kunnen lezen, de lach rimpeltjes haar gezichtje nog kripoeter zul len maken bij de herinnering aan al haar jeugdzonden", bedreven in het lang ver vlogen tempo doeloe... EN NU MIJN VERHAAL Zoals ik reeds eerder vertelde, verbleef Adie het liefst in het huis van overgrootma Toosje, ze was er kind aan huis. Toosje had het niet breed, overgrootpa verdiende niet veel en het kindertal was groot, doch er bestond geen gelukkiger, tevredener mensenpaar. De deuren van hun eenvoudi ge huisje stonden voor Jan en Alleman open en zelfs de dengdeng-Tugu-Chinees kon een plaatsje op de baleh-baleh in de achtergalerij vinden, als hij na het venten het moede lijf wenste te strekken, even vaak als hij kwam werd hij aan tafel genood, doch hoewel een stukje vlees tot de zeld zaamheden aan de maaltijd van Toosje en opa Rob behoorde, kwam er nooit spontaan een stukje dengdeng uit zijn krandjang. Dit Irriteerde Adie dermate, dat ze op een dag het dak van het huis opklauterde om de tetampah van de Tugu-Chinees eens van naderbij te bekijken, waar in de brandende hitte de vette lappen lagen te roosteren. Ze had heel gauw haar keus gemaakt en bij het middagmaal prijkten naast de bakoel met dampende rijst en het potje sambal- rawit, de vette roodbruin gebakken stukjes, waar iedereen zich tegoed aan deed... inclusief de Chinees..., om later peinzend de inhoud van zijn tetampah te bekijken, zich afvragend of het aantal lappen niet minder was geworden... Op slinkse wijze trachtte hij erachter te komen op welke manier oma Toosje aan haar dengdeng gekomen was, en dacht er het beste aan te doen de beide meisjes hierover aan de tand te voelen, niet wetende dat hij aan het juiste informatie adres wasNon Njonja besar belih dimana itu dengdeng?" Waarop het ant woord was dat men elders nog wel verser en beter dengdeng verkocht... en als hij misschien dacht dat de dengdeng van zijn tetampah afkomstig was, hij maar eens naar een ander plaatsje moest uitkijken om zijn dengdeng te drogen, daar katten nogal ware dengdengjagers zi)n... waarop Tugu-Chinees met een diepe rimpel in zijn voorhoofd afdroop... maar in het vervolg aan het tellen sloeg voor hij zijn dengdeng te drogen legde. Hij vertrouwde het zaakje niet erg. Natuurlijk werd Adie door Toosje onder vraagd waar de dengdeng vandaan kwam, maar daar wist ze gauw een antwoord op, ze had van tante Nonnie een paar centen losgekregen... en daarvan die dengdeng gekocht, waarop Toosje haar over het zwar te haar streek en haar een „lieve meid" noemde. Oom Frico had een rijkbevolkte kippenren. Een katjong was speciaal aangesteld als Djaga en verzorger van dit pluimvee. Het waren gretige beraspikkers en ze zagen er dan ook, geen één uitgezonderd, weldoor voed uit. Op een voor oom Frico „kwaie dag", kwam Adie op het idee Toosje en opa Rob een ajam cadeau te doen, om hier van lekker smoor te kunnen maken waar ze dan weer gezamenlijk van zouden smullen. Op een smoorhete dag trok ze er tussen 2 en 4 op uit (ze wist dat in deze tijd oom Frico zijn middagdutje deed) om op kippe- jacht te gaan, waar ze beslist niet zonder buit van terug zou komen... De eerste de beste die ze te pakken kreeg, was de logste en zwaarste hen, die zich vanwege haar omvang moeilijk uit de poten kon maken (maar dit lag dan ook helemaal in Adie's bedoeling!) De Ajam liet zich natuuurlijk niet zo maar vangen en zette een keel op ,,Ko-o-o-k-kketo-o-o-k", waarop Katjong die tegen het kippenhok lag te dutten, ver schrikt opsprong om naar het spektakel te komen kijken. Wat hij zag deed bij hem de mond openvallen van verbazing Adie deed verwoede pogingen de kip de nek om te draaien. „Tjoba toch si Non Adie, brani betul!" stamelde katjong, toen hij eindelijk zijn spraak terugkreeg, waarop Adie hem dreigend aankeek en hem toebeet: „Awas- ja kalau bilang!" Tot laat in de avond kon men het ,,ge-krr krr- ke-rrr!" van om Frico horen en moest si-Tolol van een katjong het ontgelden. Ook Adie werd opgedragen met de nichtjes naar de kip te zoeken elke keer als katjong haar tussen de strui ken tegenkwam, lispelde hij: „Alah-ilah, djangan tjar lagi-dèmalingnja dekèt", waarop Adie binnensmonds snauwde „Diamü" De kip werd nooit gevonden, ondanks de uitgeloofde geldelijke beloning van een dubbeltje (toen een hele rijkdom). Ik denk dat Katjong moet hebben gepopeld het oom Frico te vertellen wie de dief was, maar zijn vrees voor Adie was groter dan zijn geldzucht...!!! Op een dag zaten de nichtjes landerig bij elkaar in de voorgalerij, toen Adie op het idee kwam met de sado te toeren, ledereen was er direct voor te vinden, de vraag rees echter wie er financieel zo sterk was het ritje te betalen. Och daar hoefden ze zich geen van allen het hoofd over te breken, vond Ardie, zij was een kwartje rijk, en triomfantelijk hield ze een geknoopte zak doek de hoogte in. Een sado werd spoedig gevonden en daar ging het op een sukkel drafje door straten en steegjes. Ze hadden pret voor tien, maar plotseling vond Adie dat ze tante Zus wel eens een bezoek kon den brengen. Ze waren hier toch in de buurt en ze was er in lang niet geweest. De sadokoetsier kreeg opdracht even te wach ten, ze zouden zo terug zijn. Wat nu komt laat zich raden. Een maal uit het oog van de man, kwam de aap uit de mouw, dat (Lees verder pag. 17) Ergens op de Nederlandse plassen vaart een zeilbootje met de gekste naam die ooit een Hollands bootje gesierd heeft. Het is de „Tjies". Eigenaars (en navigators) de jongens Carpentier-Alting, een naam die onverbrekelijk is verbonden aan Indië's beste historie. U heeft goed geraden: de moeder van deze jongens is Rini Carpentier-Alting-Neub erger, schrijfster van „Verdroomd Seizoen". Zou het „uitzeilersbloed" deze jongens ook in de aderen zitten, zoals in de vroegste dagen bij Houtman, Bontekoe. Tasman, enz.? Wel, een goede start is in elk geval gemaakt. Goede vaart, Beste Vier! 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 16