Het laagland regenoerwoud, wanneer de zon in het zenith staat There are millions who know nothing of your spell And revile you for your cruelty and pain Out in the jungle"they say, „Men are lost and thrown away!" We know betteruntrammeled Mother Forest!' Your children came tö stay Are loth to scale the „City Walls" again. Vrij naar Gouldsbarry: „From the Outposts". Wanneer de zon hoog staat trekken telkens tafereeltjes van moeilijk te beschrijven schoonheid de aandacht. Want dan krijgen de zonnestralen eindelijk een bescheiden kans om door de dichte bladerkoepel te dringen. Gouden lichtstralen schieten aarze lend grillig gevormde donkere tunnels bin nen en accentueren het daarin heersende groenige schemerlicht. Een kristalheldere beek Is nauwelijks in staat om dit dicht aaneengesloten drie dubbele bladerdak te splijten, maar toch nog net voldoende, dat de zonnestralen, als evenzovele kleine zoeklichten, lichtflikkerin- gen kunnen toveren op het rustig kabbe lende water. En om hier en daar de met mossen en epiphyten begroeide boomstam men in een helder groen te doen oplichten of als groene lichtflitsen teruggekaatst tè worden door de glimmende bladeren van de oever- en waterplanten, die, dank zij dit beekje, een kans hebben gekregen om het kostbare, levenbrengende zonlicht op te kunnen vangen. Op de begane grond is de wind nauwelijks merkbaar. Men hoort alleen een heel zacht ruisen, als komend van een verre zee, welke zich vermengt met de cadans van het kab belende water, dat nu en dan op zijn weg een obstakel moet overwinnen, in de regel een omgevallen boom, die door zijn val nog wat meer levensruimte schiep voor de klei nere. Slechts nu en dan verbreekt de roep van een vogel de stilte van deze schijnbare eenzaamheid der middag. Het is of de bladeren direct boven en om ons bevroren zijn, versteend! Daar schittert een safierblauw insect, dat naar het schijnt, een vreugdedans doet boven het koele water. Het vangt de zonne stralen op en kaatst ze terug, om daardoor te worden als een tot leven gebracht juweel. Aan de oever heeft zich een goudgele .zan dige strook met succes weten te verdedigen tegen de steeds opdringende muur van groen. Blijkbaar heeft deze strook zand op een ander tijdstip van de dag een onweer staanbare aantrekkingskracht uitgeoefend op de woudbewoners, groot en klein, het geen valt op te maken uit de talrijke sporen die zijn achtergebleven in het vochtige zand. In de vroege ochtend heeft een of ander klein roofdier daar wat gedeponeerd en dit vormt thans het middelpunt van een groot aantal vlinders, die door hun voortdurend rusteloos opvliegen en zich telkens weer neer zetten met trillende vleugels, een kalei- doscopische warreling van kleuren en vor men scheppen. Overal, waar men ook kijkt, overheerst groen, in een overdaad van tinten en com binaties, hier en daar onderstreept door het wit van een bloem, of het rood van een vrucht. Jadegroen, chartreusegroen, absinth- groen, flesgroen, vrolijk glimmend groen, donker en somber groen, teer groen, groen gemengd met ande re kleuren en door de structuur van bla deren en stengels een tintengamma vormend, dat onmo gelijk met woorden kan worden om schreven. Groen, dat rust schenkt aan ogen en zenuwen, doch dat op den duur ook het tegendeel kan veroorzaken, vooral bij hen die de rimba alleen als een vijand zien, een vijand van hetgeen hun natuur verlangt en verwacht van het leven: zon en ruimte van blik en vooral beweging! Het ongestoorde laagland regenoer bos wekt de indruk op, een oneindig grote cathedraal te zijn, waarvan het gewelfde dak gedragen wordt door een onnoemelijk aantal houten zuilen. Tussen de gladde stammen, die zich veertig, vijftig meter en hoger onvertakt boven de grond verheffen, vormt zich als een troonhemel, gebroken door valgordijnen, een dicht ineen gestrengeld weefsel van bladeren, takken en lianen, dat het licht door de kruinen der allerhoogsten nog door gelaten, opnieuw filtreert. Zich temidden van deze oceaan van einde loos groen te bevinden is gelijk te vertoe ven tussen de oude, vergeten goden. Verleden, heden en toekomst verliezen op den duur hun betekenis. De eeuwigheid der natuur krijgt een dwingende vorm en inhoud, wordt als het ware tastbaar. Wanneer men zich dan alleen in deze middagstilte van de rimba bevindt, waarbij schijnbaar het leven is verstard en daarmede ook de eeuwige strijd om het bestaan, wordt het onmogelijk zich de armzalige intriges van mensen en volken ener „geciviliseerde" wereld voor de geest te halen. Al het door de mensen in de loop der eeuwen nagestreefde en gepresteerde lijkt dan zo trivaal en doelloos, vergeleken met de grandiose eeuwigheids zin der natuur, dat het onverantwoord, ja, dwaas schijnt, om zich te verbeelden, dat de futiele en komische aandoende bemoeienis sen der mensen, inderdaad enige blijvende reële waarde hebben. Het hele menselijke geslacht, dat heden ten dage de baas denkt te zijn over deze wereld, lijkt dan slechts een phase te zijn, een korte, van een cos- mische natuurlijke historie, een phase, die evenzeer gedoemd is te verdwijnen, zoals eens de machtige dinosaurus, slechts een flauw spoor achterliet van al hun zorgen en daden, ondanks woord, geschrift en tech niek. Hoe sterk krijgt men dan de indruk, dat als die horden van zich zelf zo belang rijk achtende en steeds strevende wezens zijn verdwenen, deze oerwouden nog zullen bestaan, in zich opslorpend de kracht van de zon, de werkelijke meesters der aarde, onoverwinnelijk, want zonder hen zou de mensheid uiteindelijk te gronde gaan, on danks geperfectioneerde techniek en che mie, deze blijvende manifestatie van het goddelijke, het goede. Zonder plantenleven zou de aarde onbewoonbaar zijn! De mens moge dan het meest intelligente wezen zijn, hij is tevens het meest dwaze, omdat hij nog steeds voortgaat met vernie len, wat hem het leven schenkt en niet weet het in stand te houden! Het oerwoud stimuleert altijd de verbeelding der mensen en dwingt hen de wereld der geest te betreden. Door de ervaring van deze absorberende stilte en de voor zijn zintuigen schijnbare eenzaamheid, de psy chische tegenstellingen met de wereld waarin hij gewend is te leven, krijgt hij on danks zichzelf, een beter inzicht in de wer kelijke verhoudingen en leert zich beter aan te passen aan het leven als een geheel genomen, als een phase en slechts een on eindig klein onderdeel van een stramien, waarvan doel en zin voor hem verborgen zijn gebleven en zullen blijven, ondanks zijn voortdurend streven om hiervoor een weten schappelijke verklaring te vinden. Het leven, dat buiten het oerbos zo complex is, is hier gereduceerd tot een veel eenvou- (Lees verder pag. 17) 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 16