Muntwaarden en nog wat OP ZOEK NAAR HET LAND VAN HERKOMST Du Perrons weerzien met Indië door ROB NIEUWENHUYS Allen die in Indië geboren en getogen zijn, kennen met meer of mindere intensiteit de nostalgie naar het land waar zij als kind opgegroeid zijn. Het behoeft niet in de droom te zijn, ook midden op de dag kunnen ze overvallen worden door geuren of beelden uit „het verst verleden", uit „het domein van ons geheugen", beelden uit het „verdoken leven", waarin altijd het huis verschijnt, het huis „dat trouw blijft om dezelfde reden waarom dieren het zijn, maar groter en inniger". En ik heb nu voortdurend Du Perron geciteerd. Zoals in Indië Europa altijd achter de hori zon heeft gelegen, zo lag in Europa altijd Indië in de verte, maar met veel meer kracht beleefd in gedichten als Mystiek terrein, Het huis, Het kind dat wij eens waren en andere, en misschien nog het sterkst in die bijna lijfelijke herinnering die Du Perron in het begin van Het land van herkomst heeft genoteerd en die men eigenlijk volledig zou moeten lezen (te vinden in Verzameld werk, III, blz. 2627). Hier moet helaas volstaan worden met een samenvatting en een citaat. Du Perron ligt in bed op een kleinburgerlijke kamer in Brussel „met mijn rug naar de vrouw die ik niet gekozen had" en dan in eens komt in volle scherpte het beeld van de villa in Tjitjurug„Ik zag alles terug; ook toen ik mijn ogen opende, in bed; en sterker, mijn lichaam was teruggekrompen tot een jongenslichaam; ik wist dat ik dertig moest zijn, dat Suzanne achter mij lag en dat ik woonde in een miezerig appartement boven een Brusselse hemdenwinkel, maar ik voelde dat ik vier of vijf jaar was, dat ik lag op de leren sofa in het koepelvormige voorgalerijtje in Tjitjurug, precies zoals ik toen lag, kijkende naar de Salak; ik voelde het korte rolkussen van bruin leer, gerim peld, onder mijn hoofd, hard in mijn nek, de platte knoopjes in het leer onder mijn han den. En door de velden waar het treintje liep had ik kortgeleden mijn moeder gezien, dik als zij toen was, in een grijze japon met de pofmouwen van die tijd, wuivend uit het portier... Ik moet mijn adem hebben inge houden om... deze metamorfose zo lang mogelijk vast te houden; en meteen, terwijl ik toch nog mijzelf-van-vroeger was, voelde ik dat ik het direct weer verliezen zou en hoe volkomen het verloren was, en eer ik het besefte lag ik te snikken, in het tempo en met de kracht die men aanduidt als onbe daarlijk." Later, ais de misère in Europa zich duide lijker gaat aftekenen, na de dood van zijn moeder en net verlies van het familiefortuin, als ook de tweede wereldoorlog zich lang zaam aankondigt in allerlei onheilspellende gebeurtenissen, krijgt de idee om naar Indië terug te keren vaste vorm. Een vriend die zelf kort te voren teruggegaan is, schrijft hem: „Kom niet terug, Indië is Indië niet meer, het zou je tegenvallen" „en nog zo wat", voegt Du Perron eraan toe. Het is door deze toevoeging duidelijk dat hij de raad in de wind zal slaan met een beroep op de „traditioneel-europese wendingen" van de briefschrijver. En toch is de obser vatie van deze traditioneel schrijvende vriend juist gebleken, pijnlijk juist zelfs. Want Du Perron kwam inderdaad in een „ander Indië" terug dan hij in zijn jeugd gekend had. In augustus 1921 had hij met zijn ouders Java verlaten, in november 1936 zette hij weer voet aan wal, ditmaal met vrouw en kind. Hiertussen lagen vijftien jaren. In deze periode had Indië een ont wikkeling doorgemaakt die de structuur van de Europese samenleving grondig had ge wijzigd. Nauwkeuriger uitgedrukt: een pro ces dat zich enige jaren vóór de eerste we reldoorlog had ingezet, werkte na de oorlog in sterke mate door, zó zelfs dat we van een revolutionaire ontwikkeling kunnen spreken. Waarin lag deze ontwikkeling? In een pro ces van europeanisering en normalisering, waaraan in mindere mate ook de „top laag" van de Indonesiërs deel had. Enkele cijfers maken dit duidelijk. Het aantal Europeanen, dat in 1905 nog geen 100.000 bedroeg, was in 1940 verdrie dubbeld, een uitbreiding die alleen maar uit een sterk vergrote „import" te verklaren is. De verbeterde werkmethoden die in de grote cultures werden toegepast, de hogere eisen die het bedrijfsleven ging stellen aan kennis en opleiding, bracht ook een andere soort Europeanen naar Indië. De ruwe plan ter, die op blote voeten door de tuinen liep, met een tjaping (soort bamboezen hoed) op het hoofd, werd vervangen door de in Deventer of Wageningen opgeleide kracht; de „handelsemployé" verving de „koop man", zoals Bas Veth die nog gekend had als de „losgelaten bourgeois"; de acade misch gevormde ambtenaar kwam in de plaats van de snel opgeklommen self-made man. Bij de absolute stijging van het aantal Euro peanen is de relatief nog sterkere stijging van het aantal vrouwen opvallend. Waren er in 1880 op de duizend mannen slechts 471,6 vrouwen, bij de volkstelling van 1930 lagen de verhoudingen geheel anders. Toen bedroeg het aantal vrouwen per duizend mannen bijna 900 en dit getal moet in 1940 eerder groter dan kleiner zijn geweest. En al was daarmee de huishoudster of njai nog niet verdwenen vooral niet in de binnen landen en al bedroeg het aantal gemeng de huwelijken in 1930 nög altijd twintig pro cent, van een budjang-(vrijgezellen)-samen- leving, waarin de concubine een vanzelf sprekende plaats had gekregen, was geen sprake meer. Nog belangrijker voor het proces van europeanisering was de stijging van de elders en dat betekende hoofd zakelijk in Europa geboren vrouwen. Bedroeg het aantal in 1905 ongeveer vier duizend, in 1930 was dit meer dan verzes voudigd en gestegen tot 25.600. Als het waar is dat de vrouw haar stempel drukt op de leefwijze, dan maakt dit begrijpelijk dat men hoe langer hoe Europeser ging In het kostelijke verhaal over Pesapèn in TT No. 11 schrijft een onbekende o.m. over de gondang en de drieduit. Zou hij de munt ook nog kunnen beschrijven? Verder bestaat er een uitdrukking „setali tiga wang", die betekent: lood om oud ijzer, om het even. Waar komt deze uitdrukking vandaan? Betekent setali kwartje of is het een talie, met doorboorde duiten? En wat is een „wang?" Er zijn veel van die oude waarden, waarvan de betekenis verloren is geraakt. Om aan te duiden dat een ding weinig waarde had, zeiden ze in Betawie (of elders misschien ook?): „Tjap rebab". Een rebab is een Javaans strijkinstrument, lijkend op een viool. Maar waar komt die uitdrukking van daan? Was er misschien een artikel van zeer lage waarde met als handelsmerk een rebab? Of werd van krontjongspelers die slecht viool speelden gezegd: „tjap rebab?" Wie weet meer van die uitdrukkingen en wie kan er nog de oorsprong van achter halen? leven. De Hollandse vrouwen brachten hun manier van leven over in Indië en trachtten er zoveel mogelijk van te behouden; ze gingen hun huizen Europees inrichten, ze gingen de witte muren behangen, ze hingen gordijnen op en lieten hun meubels door de Chinese meubelmaker namaken naar uit Holland meegebrachte tekeningen of foto's; ze gingen Europees eten, voerden de brood maaltijd in en beperkten het aantal bedien den. Het leven in Indië werd vooral in de steden waar het merendeel van de Euro peanen woonde comfortabeler, tegen de vroegere gevaren beschermd door een goe de medische verzorging met uitstekende ziekenhuizen, goede scholen, eersterangs hotels, asfaltwegen, waterleiding en elek trisch licht, frigidaires en air-conditioning. In de grotere en kleinere steden ontstonden Europese woonwijken, de zogenaamde „kampong blanda", waar de Europeanen onder elkaar leefden. Zelfs de bouwstijl paste zich bij de nieuwe vorm van leven aan: de grote, koele Indische huizen met marmeren vloeren en een groot erf erom heen, werden vervangen door kleinere villa's met een voor- en achtertuintje, zodat som mige buurten aan Laren en Bussum deden denken bij een hittegolf. Bovendien en dit is zeer belangrijk werd de Europese leefwijze normatief. Als we de grens tussen tempo doeloe en de „nieuwere tijd" in de oorlogsjaren leggen, tussen 1914 en 1918, dan kunnen we in het algemeen zeggen, dat de Europeaan die in tempo doeloe aan kwam, zich moest aanpassen bij Indische leefgewoonten, ook doordat hij veelal in concubinaat leefde, een gemengd huwelijk sloot of met een Indische trouwde maar dat daarna ook de Indische gezinnen, veelal uit sociale overwegingen, zich gingen aan passen bij een Europese leefwijze. Een proces in omgekeerde richting dus. Wat verloren ging, was al het typisch Indi sche en grandseigneurale, dat zo karakte ristiek was voor een huishouden als dat van de familie Du Perron en andere Indische (Lees verder pag. 21) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 7