Oorlogskerst in Japan Oproep om contact
leder van ons heeft wel eens de herinnering
aan een bijzondere Kerstmisviering. Daarom
wil ik er ook van zulk een vertellen.
Het was 6 juni 1944, D-Day-Europa, dat wij
vanuit Singapore aan boord van het zwart-
gepleisterde op de Fransen buitgemaakte,
voormalige luxe-passagiersschip „Aramis"
de reis naar het Japanse eilandenrijk aan
vingen.
De opvarenden bestonden uit krijgsgevan
genen van Japan die op een of andere wijze
door een taaie constitutie of door geluk,
meestal een combinatie van beide de
Burma-Siamspoorweg hadden overleefd,
waaruit „blanke" groepen waren geselec
teerd om voor een onbekend doel naar
Japan te worden vervoerd. Een hang naar
avontuur en een verlangen nu eens in een
koeler klimaat de ontberingen van de ge
vangenschap te ondergaan deden velen
verwachtingsvol naar het toekomstige uit
zien.
Het begin viel echter niet mee. In de vol
gestopte ruimen waar nauwelijks plaats was
om te zitten, laat staan om te liggen, heerste
een verstikkende atmosfeer. Slechts één
maal per dag werd een kwartier aan dek
gelucht. De gedachte aan wat er zou ge
beuren wanneer dit schip getorpedeerd
werd trachtten wij met moeite te
verdringen. Er werd geslagen en geschopt,
de stemming was gedrukt en geprikkeld.
Van discipline geen spoor. Het lege zwem
bad van het schip, waarvan fraai mozaïk en
skuipturen aan betere tijden herinnerden,
werd als gemeenschappelijk urinarium ge
bruikt... sic transit gloria mundi! De kleding
werd tot een minimum beperkt en daarom
kwamen van de Australiërs de prachtige
tatouages eerst goed tot hun recht. Som
migen droegen ganse Bijbelse taferelen:
„De Rots der Eeuwen", „De Kruisiging",
„Het Vrederijk", anderen zochten het meer
in de seksuele en erotische taferelen. Een
enkele wist het fraai te kombineren: „Adam
en Eva in de hof van Eden"...
Behalve Japanse officieren en soldaten
bleken er aan boord ook nog een paar
honderd Japanse „publieke vrouwen" mee
te varen, wier funktie echter wel even anders
moet worden gezien dan van haar Europese
collega's. Menige krijgsgevangen korveeër
die om een of andere reden langs één der
luxe-hutten kwam, wie een geur van par
fum en fijne zeep tegemoet woei, joeg een
vreemde opwinding door het bloed..., ook
al door het scherpe contrast van deze twee
werelden op éénzelfde schip. Een olie
tanker en twee Japanse torpedojagers, ter
linker en rechterzijde, voltooiden het kon
vooi. -
Mogeiijk doordat het vertrek samenviel met
de eerste spannende dagen van D-Day in
Europa was de reis voorspoedig, d.w.z.
ongehinderd door geallieerde duikboten. (In
tegenstelling tot latere transporten die soms
zwaar gehavend of helemaal niet meer aan
kwamen).
In een snelle ruk voer het grote schip door
de Zuidchinese zee, langs Formosa en de
Rioe-Kioearchipel naar het Zuidjapanse
eiland Kijoe-Sjoe, waar het na 12 dagen
voor de haven van Modji voor anker ging.
Pas de laatste dagen was door de noorde
lijker breedtegraad de temperatuur wat dra
gelijker geworden. Tevoren echter was een
man door de hitte getroffen en feitelijk ge
stikt.
Hij werd na een korte plechtigheid over
boord gezet: een, twee, drie in God's
naam...
In Modji maakten wij de eerste dag al een
Amerikaanse luchtaanval door, waarbij de
kanonnen van het schip dapper meeschoten.
Voor Modji lag een quarantaine-eilandje. De
volgende morgen werden wij er in laad-
prauwen naar toe gevoerd.
De omgeving zag er precies zo nevelig uit
als bekend is van Japanse prentjes. Op het
eiland moest een ieder zich reeds in de
open lucht geheel uitkleden, waarop een
badceremonie in grote stijl volgde, waarbij
de Japanse vrouwen behulpzaam waren. De
kunst van het baden verstaan de Japanners
goed; ze zijn daar bijna heilig. Het bad deed
ons na de moordende dagen bijzonder goed.
Ik zie nog een grijzende dominee poedel
naakt voor mij uitspringen omringd door de
Japanse dienstertjes. Ach, het waren mooie
dagen...!
Gedebarkeerd werden wij door de bevolking
met een mengsel van nieuwsgierigheid en
vijandigheid bekeken, want zij hadden juist
met muziek en spandoeken een contingent
van hun zonen weggebracht die voor het
vaderland gingen vechten (lees: sterven).
Toch wist hier en daar een Japans dametje
uit een open raam een flirtation op touw te
zetten met een of andere flink gebouwde
kerel: l'amour est un enfant bohème...!
Een treinreis bracht ons groepsgewijze naar
plaatsen gelegen in het mijngebied rond het
Japanse stadje Foekoeoka. Aan een station
netje werden wij opgewacht door lieden
met mijn-lampen op hun pet, die alle twijfels
over het toekomstige werk uit de wereld
hielpen. Na een nachtelijke mars door een
dorp kwamen wij in een van de naar
later bleek vele kampen in die streek.
Aanvankelijk zag het er vriendelijk uit. De
barakken en de voeding waren beter dan
we in jaren hadden gehad. De kamers had
den de karakteristieke Japanse matten met
papier beklede schuifdeuren, schoeisel op
een rijtje in de gang!
De komende weken werden besteed aan
intensieve beoefening van de mijnbouw „op
het droge". De feitelijke tewerkstelling in
de mijn viel echter bitter tegen. De toestan
den waren er haast negentiende-eeuws. De
veiligheidsmaatregelen waren ver beneden
een ontoelaatbaar minimum gedaald. Steeds
was er wel iets defect, of de lieren, of de
pompen, of de luchtverversing. De gangen
waren veel te laag en te nauw voor onze
Europese lichaamsafmetingen. Gestut werd
er slechts op de meest bedreigde plaatsen.
Voortdurend dreigden er gangen in te storten
of onder water te lopen. Inderdaad zijn er in
die tijd ook verschilende onzer door neer
stortende steenplaten of stutberen verplet
terd, of tussen de lorries in de nauwe
gangen dodelijk gekraakt. Zo kreeg de af
daling in de mijn telkenmale het karakter
van een afdaling in het inferno, waaruit men
nimmer zeker was weer te keren... De
Mer. I. de la Fontaine Verwey-Benjamins,
verzoekt evt. erfgenamen, genaamd SPIER
en afkomstig uit Soerabaja, zich met haar in
verbinding te willen stellen. Het betreft erf
genamen van wijlen de heer E. F. Wolff, tot
1941 woonachtig te Soerabaja en werkzaam
bij de Fa. Savelkoul, overleden in Thailand
in krijgsgevangenschap in 1945 en gehuwd
met NIETJE SPIER, eveneens overleden kort
na het einde van de tweede wereldoorlog.
Het echtpaar had geen kinderen.
Adres: Vincent van Goghstraat 86, Leeuwar
den, tel. 2.28.25.
tewerkstelling ging dus met een zware psy
chische druk gepaard, die slechts ten dele
werd verlicht door de gunstige berichten
van het oorlogsverloop in Europa.
In de herfst liepen de fronten echter vast.
Het einde van de oorlog week weer naar de
einder.
De dagen werden donkerder, de nachten
langer. De zeewinden in de zachte Japanse
zomer maakten plaats voor zeer gure N.W.-
winden uit Oost-Siberië (het koudste gebied
der bewoonde wereld) en Mantsjoerije, die
boven Korea en de Japanse zee, een binnen
zee, slechts weinig werden verwarmd. De
toekomst werd uitzichtloos als tevoren en
de opzichters in de mijn werden met de dag
driester en sadistischer. Deze laatsten
bestonden uit invaliden en ouderen en uit
psychopaten die zich blijkbaar op de een
of andere wijze aan de oorlog hadden weten
te onttrekken. De dagen en nachten draai
den rond in shiften van 8 uur.
De rantsoenen werden krapper. In plaats
van rijst (met soms sojabonen) en koolsoep
werd het nu gierst met zeewier, een slijme
rig bruingroen, sterk jodium produkt, dat
aan reepjes gesneden fietsbanden deed
denken en het in het begin sterke weerzin
opriep, maar bij het toenemen van de hon
ger zelfs „lekker" werd gevonden...
In december begon de eerste sneeuw te
vallen, die het sombere grijsblauwe mijn-
gebied iets bovenaards en onwezenlijks gaf,
als iets uit een andere wereld. Het bleek
een voorbode te zijn van een wonder! Kerst
mis kwam in zicht en wij vroegen ons af wat
daarvan zou worden.
Japan was een wat men noemt „heidens"
land, in een harde meedogenloze strijd ge
wikkeld, die in Japanse ogen bovendien een
in zekere zin religieus karakter had. Immers
de keizer was een „godenzoon" en was met
bijna goddelijk gezag bekleed, de oorlog
werd om zijns wil gevoerd.
In vroeger eeuwen had men het christen
dom bijna geheel uitgeroeid en ook nu was
het aantal christenen percentsgewijs (zeer)
klein.
Het was niet te verwachten dat aan de
voeten van de keizer, in het „heilige" moe
derland, aan krijgsgevangenen tenslotte
de vijand toegestaan zou worden het
Kerstfeest te vieren. Tot kort voor Kerstmis
was daarvan dan ook niets te bespeuren.
Doch toen ging het gebeuren... Er werd
bekend gemaakt dat 25 december een vrije
dag zou zijn. Er zou niet behoeven te wor
den gewerkt: de enige vrije dag tot het
einde van de oorlog. Er verscheen zowaar
(Lees verder pag. 19)
9