Een vergeten expeditie naar
Centraal Sumatra in 1684 (1)
Meer dan 21/2 eeuw geleden maakte een Portugees, Thomas Dias geheten, een tocht door
Centraal Sumatra op verzoek en initiatief van de Gouverneur van Malakka.
Slechts vergezeld van enige Maleiers nam hij de weg naar Minangkabau, recht door en over
de hoge en ondoordringbare bergen en kon na ontzaglijke moeite het doel van zijn reis
bereiken. Hij had het grote geluk de gunst te winnen van de koning en wist met hem
handelsmogelijkheden te openen. Na een verblijf van twee weken keerde hij terug langs een
meer oostelijke route.
De historie heeft aan Thomas Dias geen
recht gedaan. Zijn naam komt niet voor in
de geschiedenisboeken en encyclopaedieën.
Hij stierf arm en vergeten. Toch was hij de
grootste ontdekkingsreiziger van Sumatra
en daarom zullen wij een paar kolommen
wijden aan hem als een laat tribuut aan
zijn eenzaam graf.
In oude tijden was de handel van Centraal
Sumatra meer georiënteerd op de oost- dan
de westkust van het eiland en het eerste
contact van Europeanen en Minangkabauers
geschiedde door middel van de grote rivie
ren, welke in de Straat van Malakka uit
stromen.
In 1514 voer een Portugese expeditie de
Siak-rivier op om de vermaarde heerser
van het koninkrijk te ontmoeten. Enkele
inheemsen werden vooruit gestuurd en be
reikten de Sultan, waarop zij terugkeerden
met enkele handelswaren, o.a. goud. Al
spoedig ontwikkelde zich een bloeiende
handel in goud tussen Malakka en Minang
kabau. Waarschijnlijk werd de Kampar over
enige afstand gevolgd en overland bereikte
men dan de Siakrivier en op deze wijze
bereikte men langs de rivier de zee.
De bewoners langs de Siak-rivier waren
Minangkabauers, terwijl de zijrivieren ston
den onder het beheer van de Sultan van
Djohore. Volgens oude kronieken heerste
reeds in 1602 een broer van de Sultan over
Siak. Waarschijnlijk ging onder dit bestuur
van Djohore de handel achteruit, want toen
Johan van Riebeek zijn gouverneurschap
van Malakka in 1665 beëindigde, verklaarde
hij dat er weinig van belang uit Siak kwam.
Alleen bleven enige Maleiers er soms
langere tijd in het binnenland van Siak om
er bezoar-stenen op te kopen van een wilde
en woeste stam, die daar woonde. De
Oost-Indische Compagnie zelf was nog niet
in contact gekomen met Siak.
De toestand veranderde toen tinmijnen
werden ontdekt in 1674. De inheemsen
transporteerden grote hoeveelheden van het
erts naar Malakka en hun heersers zochten
toenadering met de Compagnie. Het hoofd
van het dorp Petapahan, diep in de binnen
landen en gelegen aan de Topongkiri, zond
te dien einde zelfs zijn zoon naar Malakka.
Men zond instructies om de tinmijnen zorg
vuldig te doen onderzoeken daar het erts
zo fijn was. De tinmijnen werden onderzocht
in 1675 en 1676. In het najaar van 1676
vond het gouvernement echter dat de ver
wachtingen omtrent de tinmijnen teleurstel
lend waren. Zij stelden zich dus tevreden
met de opkoop van het erts, dat naar
Malakka verscheept werd en sloten con
tracten met de sultans, waarbij de Compag
nie het alleenrecht verkreeg voor al de
geleverde tin.
Het volgende jaar werd wat meer vooruit
gang bereikt, omdat de luitenant Hendrik
Themmer opdracht kreeg om de Siak-rivier
op te varen en tin op te kopen bij de tin
mijnen zelf. Bovendien stuurde men ervaren
werklieden uit Ma-
lakka en werd de
rivier gesloten voor
de privé handel, al
lemaal symptomen
dat de Compagnie
had besloten zelf
toezicht op de mij
nen te houden. Ver
dere ontwikkelingen
werden echter afge
broken, doordat in
1677 een opstand
uitbrak onder de
Minangkabauers van
Naning en Rom-
bau, welke dorpen
onderworpen waren
door Malakka. Maar
in 1680 werd de vre
de hersteld en be
gonnen de bewo
ners van Malakka
weer te denken aan
het herstel der be
trekkingen. Dit leek
hun zeer, omdat de
handel met Siak was afgebroken, De neder
zetting van de Compagnie was aldaar aan
gevallen en werd geplunderd in 1673.
Op 17 mei 1683 zond Cornelis van Qual-
bergh, de Gouverneur, een schip naar de
Siak-rivier om te onderhandelen met de
Minangkabauers. Het gelukte hun een voor
raad goud en tin te verkrijgen in Petapahan.
Hier werd naar het schijnt Thomas Dias
achtergelaten als vertegenwoordiger van de
Compagnie. In datzelfde jaar was een twee
de expeditie er heen geweest onder het
leiderschap van Hendrik van Roonhuysen,
Secretaris van Malakka. Hij voelde achter
docht omtrent Dias, maar deze wist alle
insinuaties te ontzenuwen, zodat hij weer
naar Siak werd gestuurd met de order zich
een weg te banen naar het koninkrijk der
Minangkabauers.
Hij moest proberen van de Koning hulp te
krijgen bij de verschillende handelstrans
acties. Het was de eerste keer dat een
Europeaan een ontmoeting had met de
Vorst. Toch had de Compagnie reeds eer
der connecties met hem, want in 1665 wer
den twee inheemse waardigheidsbekleders
gezonden van uit de westkant met geschen
ken voor het hof, terwijl de Resident van
Padang, Jan van Groenewegen, had aange
boden er zelf naar toe te gaan met het doel
de goudhandel aan te moedigen. Dit plan
ging echter niet door, tengevolge van zijn
dood, maar het eerste gezantschap werd
door de koning gunstig ontvangen, omdat
dit een tegenwicht bood tegen de aspiraties
van Atjeh. Hij benoemde daarom de Resi
dent tot Vice-koning en beloofde de handel
in goud via Padang te laten lopen. De be
trekkingen waren dus zeer vriendschappe
lijk, maar de reis naar het binnenland bleef
een gevaarlijk ondernemen.
In juni 1684 zond Thomas Dias een bood
schap naar Minangkabau om de Koning te
berichten omtrent de opdracht, die hij had
ontvangen. De Sultan zond een gunstig
antwoord door middel van 9 afgezanten.
Haastig verzamelde Dias de nodige dragers
voor zijn bagage en was na twee dagen
reeds onderweg. Het gehele gezelschap
bestond uit 37 personen. Teneinde geen
tegenwerking te ondervinden van de diver
se radja's kozen zij een ongewone weg.
Eerst wendden zij zich naar het zuiden, over
vlakke grond, zodat zij de eerste dag 20 km.
opschoten en overnachtten te Ajer Tiew aan
de rechter Kampar. De inwoners waren ten
hoogste verbaasd, toen zij vernamen dat
Dias naar Minangkabau wilden gaan. Dit
nieuws stond hun niet aan, omdat zij blijk
baar bevreesd waren dat deze expeditie
zou uitlopen op een annexatie van hun terri
torium. Dias stelde hen gerust en verklaarde
dat hij slechts twee dagen verder wilde
gaan en dan terugkomen. De tweede dag
werd slechts 15 km. afgelegd als gevolg
van het zeer bergachtige terrein en
's avonds kwamen zij aan te Si Blimbing,
gelegen aan de linker Kampar. Hier uitte
de bevolking ook haar sterke verbazing
gemengd met onzekerheid. Zij konden de
volgende dag dan ook slechts een korte
afstand afleggen en bereikten Kota Padang.
(Lees verder pag. 21)
recht door en over ondoordringbare oerwouden
20