Tact de oude „tali" d.i. een koord van 75 „pitis" of een idem van 200 Chinese kèpèngs ge lijk aan een gewicht van kg. geel koper. „Ketip", „pitjis" of „etje" heet ons dubbel tje. „Oeang", deze had de waarde van 10 dui ten (doewit) of 81/2 cent. Onze stuiver heet „nèkel", „bolong", „kelip" of „setengah oeang". De halve stuiver heet „goden tem- baga" (koperen gulden), „teloeng-doewit" (oud 3-duitstuk), „benggol" of „gondang". „Gobang" was de naam van de oude 2-duit- stuk, terwijl de enkele V.O.C.-duit „doewit" werd genoemd, en de halve duit „kèpèng". Onze halve cent heet „setengah sèn", „rimis", „sekètèng", „sepèsèr" of „bribil". Voor wat betreft de gouden munt, die men onder de algemene benaming van „dinar" kent, onderscheidt men de „dinar-ringgit" voor een 20 $-stuk, de „dinar-oekon", de „dinar-étjé" of „emas-pitjis" en paon voor het Engelse of Turkse pond. Om tenslotte te eindigen met wat de heer Ir. P. W. M. Trap hierover te zeggen heeft en de heer W. Janz: „Setali tiga wang". Een stali is een kwartje. Een „wang" is 10 doewit (duit) is 8V3 cent. Een „drieduit" is dus 2y2 cent; voor de waarde „benggol" als geldstuk „gobang", dit ook bekend van de krossi males. Op een dubbeltje „ketip", stond o.a. in Javaanse karakters een tiende deel van een gulden, op een kwartje o.a. in Javaanse ka rakters een kwart van een gulden. Een hal ve gulden was als geldstuk een oekon, een gulden een roepijah, een rijksdaalder een ringgit. In het begin van deze eeuw betaalden wij op de ondernemingen in de Vorstenlanden 12'/2 cent voor een paar uur werken in de aanplant; dat was dus 11/2 wang afgekort tot karoteng, ka loro tengah, de tweede half. weel kleine betalingen gingen dikwijls in veelvouden van 12'/2 cent. Voor 1,75 b.v. zeiden wij dan 1 roepijah 9 wang. Alle beta lingen gebeurden echter allemaal met het Holl. Indische geld. Bij vlug tellen in het Javaans van 1 tot 5 zeiden we niet; sidji loro, teloe, papat, limo, maar si ro loe pat mo. Hollandse herinnering gaat bij mij tot 70 jaar terug. Een 2'/2 cent stuk was een „4 duitstuk". Een „schelling" was 6 stuivers dus 30 cent. In Leiden in de Paardesteeg hadden we een z.g. schellingsbazaar, waar alles 30 cent of een veelvoud daarvan kostte. Voor zover ik mij dat nog uit mijn jeugd jaren herinner, was vroeger DE passermunt de rood koperen duit (doewit), uitgegeven door de V.O.I.C. met het wapen van de Nederl. provincie, die de duit sloeg. Naast deze duiten waren ook in omloop rood ko peren duiten van gelijke waarde en grootte van inheemse oorsprong, voorzien b.v. van afbeeldingen van één of twee kemphanen. Deze duiten waren niet voorzien van gaat jes. Vierkante gaten kwamen voor op de z.g. Chinese duiten (kèpèng) van geel koper die ook op Java in omloop waren met gelijke waarde als de VOIC-duit. De kèpèng heeft het langst op Bali stand gehouden. De Chinese duiten nu werden gewoonlijk aan touwtjes geregen (tali) van 30 kèpèng De auto van mevrouw de Hondt was veroor deeld! Nu is in het autovak niets vervelen der, dan een klant, die een hekel aan zijn wagen heeft. Wat men ook doet, nooit is het goed of het deugt niet. Achteraf bezien was de wrevel van deze dame enigszins verklaarbaar. Zij wilde in dertijd het grote type hebben; mijnheer wilde het kleine model; mijnheer dreef zijn zin door... en het conflict was geboren. Zo gaat het dikwijls, maar de zaak zit intussen met het geval opgescheept. Mevrouw de Hondt was een kokette vrouw, in de leeftijd van „tussen de 20 en 60 jaar." Ze liep alle schoonheidssalons af en werd met de dag „jonger" en lelijker. Met een gewicht van naar schatting honderd kilo bewoog ze zich als een slagschip in volle zee. Opzichtig gekleed, lange oorbellen, vele armbanden en zo, giftig rode lippen bovendien verspreidde ze een nadrukkelijk parfum. Trouwens ze was in alle opzichten nadruk kelijk, in haar spreken, in haar bewegingen en in haar optreden in het algemeen. Me vrouw deed altijd het woord, mijnheer zweeg maar en als mevrouw weer een spreekbeurt vervulde deed ze dit met nadruk en over tuiging. Dit „brokje beschaving" trad op zekere dag de zaak binnen. Natuurlijk waren er klach ten, ze had zelfs een lijst gemaakt: schok- brekers, gekraak hier en gerammel daar... de werkplaats kon z'n borst natmaken. Onze Chef d'Atelier, een reusachtige Indi sche jongen werd altijd beleefder naarmate de mensen woedender werden. Onze chef werkplaats liet dan ook gelaten de stroom van verwijten over zijn hoofd gaan, men kent dat wel; „Vorige keer ook al zo, niks aan gedaan, geen vaklui", en meer van dat fraais. Hij zeide beleefd: „We zullen de car even proberen mevrouw. Gaat U mee? Dan weet ik wat U precies bedoelt." Na een kwartier kwamen ze terug. Mevrouw was razend! Ik ving de storm op. „Wat is dat hier voor personeel mijnheer; wat is dat voor een manier van doen?" En met een beschuldigende wijsvinger op onze brave chef werkplaats: „Zegt me die man daar, dat hij niets kan vinden! Hoe vindt U nou toch zo iets. Het lijkt wel of ik hier voor leugenaar sta. Dat neem ik niet." „Het lijkt me het beste de wagen hier te laten, dan kunnen wij hem eens rustig pro beren, mevrouw", zei ik. Mijn baas in Soerabaja was een gemoede lijke man, een wijs mens, iemand die zelden of nooit uit zijn evenwicht geraakte. Kalm kwam hij naderbij en volgde op enige pas sen afstand het verloop van ons gesprek. „Hier laten, hier laten?" vervolgde ze nijdig. „Ik denk er niet aan. Hoe vaak is dat ding al niet bij U geweest? Het is uit mijnheer, dat begrijpt U wel." „Mevrouw", zei ik, „de chef werkplaats kan momenteel het euvel niet vinden, dat ge beurt wel eens meer en als U ons nu even de tijd wilt geven..." „Pieker er niet over; ik neem de car mee en er gaat een brief naar de directie over de mooie behandeling van die man daar." Thans mengde de baas zich in het gesprek en hij deed dit op zijn eigen manier. Hij schudde droevig het hoofd, maar met over tuiging... „Wat is er mijnheer?" vroeg mevrouw de Hondt, gereed om de baas ook z'n vet te geven. Zielsrustig zei de chef: „Mevrouw ik sta werkelijk verbaasd!" „U staat verbaasd, hoe zo?" „Omdat zo'n mooie vrouw zulke lelijke praatjes kan vertellen!" Ze smolt weg in vertedering. „Ach meneer zegt U dit niet", pruilde ze. „Als je op jaren bent, zoals ik..." En kwijnend keek ze de baas aan voor het volgende compliment. Met zacht gevooisde stem antwoordde deze wijze man: „Kom, kom mevrouwtje! U bent werkelijk al te bescheiden." En met een lovende blik over haar omvangrijke figuur: „U mag er nog best wezen hoor." En weg waren de klachten. Wat de baas zei, toen ze vertrokken was, is niet voor publikatie vatbaar. XYZ aan één touw. Eén tali had dus de waarde van 3 oewang. Toen later het Nederl. gou vernement de cent invoerde, kreeg 12 duit de waarde van één dubbeltje (10 cent). Zo kreeg de oewang de waarde van nog geen dubbeltje maar 3 oewang die van één kwar tje (één tali). De bedoelde uitdrukking ont stond pas toen het gebruik werd dat handige kooplui de passergangers beetnamen met verwisseling der waarden, totdat het tot de dessaman doordrong, dat één tali (een kwartje) immers evenveel waard was als 3 oewang! Toen kwam de minachtende uit drukking voor bedotterij. „Ah, satali jalah tiga oewang!" D.w.z. ik laat me niet ver lakken! Wat „tjab rebab" betreft, geeft deze uit drukking inderdaad iets minderwaardigs aan met de betekenis van „surrogaat", net als de rebab een surrogaat is voor de viool. De rebab is pas in de laatste decennia een volksinstrument geworden. Voorheen be hoorde dat instrument uitsluitend tot de gamelan, het instrumentarium bij de wajang en in de dalem. Andere uitdrukkingen zijn b.v. „soenggoe mati", „Mana ada asep ja ada api", „ban ting babi", „(tjarik) doewit gampang, (tahan) djiwah soesah!" „djilat (pantat, naik) pang- kat" en zo meer. Bij de duitenkwestie past zich aan de uit drukking „t.t.t." tien twaalf terug). Het was n.l. in de overgangstijd gebruik, dat de passerganger bij de woekeraar (-ster: Eur. dames deden er ook aan mee!) een oewang leende voor zijn dagang en dan 's avonds op de thuisweg een pitji terugbetaalde. De af schaffing van de duit heeft hieraan een einde gemaakt. Daarbij ging door de invoe ring van het Neder!, muntstelsel de waarde van de duit en ook van de cent hard achter uit. Men rekende later met guldens, kwar tjes, en dubbeltjes,minder met stuivers, gobangs en centen. De halve cent geraakte al spoedig in onwaarde. Maar TTT bleef bestaan! 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 9