het Hotel Flitsen uit IEDEREEN spreekt NU al over de PASAR MALAM op 26, 27, 28 JUNI in HOUTRUST Rectificatie Zwijgen en spreken ZORG, DAT U DIE DAGEN VRIJ HOUDT, WANT DIT JAARLIJKSE EVENEMENT KUNT U NIET MISSEN! De hitte is intens. Het anders zo bedrijvige laantje achter het hotel is nu leeg en stil. Alle platjes zijn afgeschermd door het luch tige rolgordijn, de kree, die het interieur van de kamers heet koel te houden. Het laantje is daardoor onpersoonlijk afwerend. Straks zullen over 't paadje, dat vóór de platjes langs loopt, de hotelbedienden gaan, onhoorbaar op hun blote voeten. Zij zullen kree voor kree opzijschuiven en de thee potten neerzetten, zachtjes, om niemand wakker te maken aan wie het gelukt is in deze hitte weg te doezelen. De kamerdjongos draagt het uniform waaruit valt op te maken, welke functie hij heeft: roze-gestreept jasje, blauwe broek. Hij heeft enkele kamers schoon te houden en te be dienen, en aan de manier waarop hij dat doet, is te merken hóe hij over de bewoners van „zijn" kamers denkt. Bij de één doet hij niét zachtjes en als de theepot een kring op het verwassen tafelkleedje achterlaat, soedalah; hij laat de kree achter zich klep peren. Bij een ander wordt de theepot van onderen afgeveegd en wordt, haast devoot, met twee handen neergezet. Als een thee lepeltje zachtjes tinkelt, kijkt hij even be zorgd naar de gesloten horre-deurtjes en luistert... geruisloos wordt de kree weer rechtgehangen. Zó zou een Indische roman kunnen begin nen. De lezer, onbekend nog met het land waar de held van de roman leeft, wordt woord voor woord verteld hoe een hotel er uit ziet, wat een kree is, hoe de bedienden handelen etc. Hebben wij nog voorlichting nodig, woord voor woord? Behoeven wij niet slechts een enkel woord, een geur, een klank, een ge baar soms, om weer daér te zijn waar wij werden geboren? leder van ons kan vertellen over de grote erven, de koele huizen, de bergen, het verkeer: de betjaks, demmo's delemans, sadotjes, de ebro misschien, wéét U nog? Over de kleuren, ach, U weet het alles, wij denken aan hetzelfde immers, we hebben allen hetzelfde verlangen naar daar; misschien niet zoals het nu is, maar zo als het vroeger was. Zou er veel verènderd zijn? Zou er veel veranderd zijn? Dat vroeg ik me ook af in 1950 toen ik na jaren verblijf in Holland eindelijk, o, eindelijk terugging naar mijn geboorteland. En ik had visioenen van onze manggabo- men, de djeroek Bali, de bougainville, het ruime erf; de gehele sfeer voelde ik toen ik aankwam. De klapperbomen, de bruine kali, de poe- Het vorige artikel van Navorser (Pioniers der Bergcultures) werd aldus besloten: Bosscha had een werkzaam aandeel in de vestiging der Technische Hogeschool te Bandoeng, de bouw van de sterrenwacht te Lembang... etc. Een onzer lezers maakt ons er op attent dat de sterrenwacht geheel bekostigd werd door Bosscha, inclusief de apparatuur. RED. zen met de afzichtelijke knop op het achter lijf als een stootblok U kent toch de legende? de djankriks, ja, de muskieten ook, ze hadden allen op mij gewacht; ik was weer thuis! Nee, niet helemaal. Thuis is het eigen erf, de eigen omgeving. Die was verdwenen. En een werkende vrouw alleen in een paviljoentje, zoals ik ge droomd had? In de eerste plaats was er niets te krijgen op het gebied van huisves ting en dan nog, het was niet raadzaam meer, als vrouw-alleen. Ook het bedrijf, waarvoor ik op kontrakt was uitgezonden, vond het niet goed. Dus werd het een per manent wonen in een hotel. En dat is een ervaring apart! Achter de krees van platjes de spiedende ogen; in de nacht de opgloeiende rode lichtpuntjes van de sigaretten van hen, die niet slapen kon den; het zachte praten van de djaga's; het brutale rinkelbelletje van de snorrende bet jak verderop langs de weg. Mag ik U er van vertellen, zo maar wat omongen? Wat flitsen geven uit het hotel leven, dat U misschien niet anders kent dan van de vakantie, of van die paar dagen vóór het vertrek naar Holland, toen het afscheid van het huis en al wat zo dierbaar was, nog schrijnde en het hotel niet anders was dan een doorgang naar een ander leven. Mag ik? De volgende keer? NINA Een groot leermeester uit India werd eens door zijn leerlingen gevraagd, wat hij de grootste wijsheid vond. Hij zweeg. Zijn leer lingen dachten dat hij het niet verstaan had, en zij vroegen het voor de tweede keer. Weer zweeg hij. Zijn leerlingen vroegen het tot zesmaal toe, maar hij hield zich stom. Na de zesde keer zei hij: „Waarom blijven jullie vragen, terwijl ik je al bij de eerste vraag geantwoord heb? Zwijgen is de hoog ste wijsheid." Zonder de draagwijdte van deze uitspraak te willen onderzoeken, zou ik willen zeggen; voor hoeveel mensen die wij in het dagelijks leven tegenkomen is het zwijgen toch zo vreselijk moeilijk, en wat is het moeilijk de juiste opmerking op de juiste plaats te ma ken, en alleen daar zijn mening te geven, waar er behoefte aan is. Terwijl toch juist deze drie dingen de kracht van de woorden zoveel groter maken. Om een voorbeeld te geven: nooit zal ik vergeten hoe een Indische vrouw, toen een vuurrood kereltje zijn hoofd tegen een boomtak stootte, rustig, maar des te olijker zei: „Hij zal 'm toch niet in brand gestoken hebben?" Meer woorden waren er niet nodig. En wat kan een lach, al is het maar een vage glimlach of een twinkelen van de ogen vaak niet veel meer zeggen dan een hele stortvloed van woorden. Heb ik teveel gezegd, of nog te weinig? Soedah. „HAMED" 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 13