Wiegeliederen uit Roemenië, Japan en Indonesië ■<x DE VROUW In „Characteristic Songs and Dances of all Nations", bijeengebracht door James Duff Brown, auteur van o.a. een „Biographical Dictionary of Musicians" en een „British Musical Biography" staan een Roemeens en een Japans wiegelied. Het piano-arrangement is van Alfred Moffat, die verscheidene bundels met o.a. Ierse, Schotse en Engelse balladen uitgaf. De Roemeense volksmuziek met zijn droevige en vrolijke melodieën is internationaal bekend. De componist G. Musicesco heeft tal van oude volksliederen opgetekend. Roe meense musici treden overal in het buitenland op, zoals in Nederland Gregor Serban en zijn Roemeens orkest. Otto Abraham en M. von Hornborstel gaven belangrijke studies uit over Japanse melo dieën. Van A. J. Polak verscheen bij „Breit- kopf und Hartel" in Leipzig: „Die Harmoni- sierung Indischer, Türkischer und Japani- scher Melodieën." De Japanse muziek is ernstig en zeer bekoorlijk. De liederen wor den steeds gezongen bij de zo geliefde snaarinstrumenten: de Koto, de Shamisen en de P'i-pa. Als van zovele volksliederen zijn tekstdich ter en componist onbekend. Ook de over zetting in een andere taal is geen belemme ring. Van Gretchaninow en Moussorgsky worden de liederen zowel in 't Russisch, als in 't Frans en in 't Duits gezongen. De me lodie van beide wiegeliederen is heel mooi, ze staan echter op geen enkel Nederlands concertrepertoire. Anna El Tour en Maria Basca, die veel bijgedragen hebben tot de vertolking van folkloristische liederen, zul len ze zeker wel gezongen hebben. Het Roemeense wiegelied komt uit Wala- chije, het landschap tussen de Donau en de Z. Karphathen. W'allachian Lullaby Hush, hush, baby, go to sleep, I will safely by thee keep. Oh, hush! Do not waken till day's blush Comes with morning's first bright flush. De woorden van de lieve „Japanse Lullaby" luiden: Now the sun is low, And the night is falling fast, Slumber comes to thee at last, Sleep, my pretty babe! Birds and flowers and pretty maidens, All have gone to rest. Oh! sleep, my pretty babe! Through the lonely night, When the stars are shining high, I will keep my darling nigh. Sleep, my pretty babe! Birds and flowers and pretty maidens, All have gone to rest. Oh! sleep, my pretty babe! In de zeer interessante uitgave: „Volks poëzie uit Indonesië" van W. Braasem en R. Nieuwenhuis met de schitterend mooie „Pawang"-zangen, de prachtige „Penglipur- lara" poëzie uit Malakka en Sumatra, waar van enkele gedichten doen denken aan „Het Hooglied", de indringende priester zangen, de evocatieve bezweringszangen, de liefelijke pantoens en tedere bruids zangen (alle in zulk poëtisch-mooi Neder lands overgezet) staan ook kinderliedjes, dansliedjes en drie wiegeliedjes, twee uit West-Flores en één uit Midden-Flores. Het schilderachtige eiland Flores, bekend om de drie mysterieuse, verschillend ge kleurde kratermeren van de berg Kilimoto, Atjehse vrouw met gouden haartooi, oorhangers en halsketting. Naar een foto in het weekblad „Indië". heetf een muzikale, artistieke bevolking. Be roemd zijn de „ikats", de meest in blauw en wit geweven kleden. In West-Flores of Mangarai wij zijn raja's) heten de vorsten „daloe" en daloe Todo, in 1854 de voornaamste der Manga- raische daloes, had zijn kampong hoog in het gebergte, dat naar hem het daloe Todo gebergte genoemd werd. Tot 1859 behoorde het eiland aan Portugal en een Portugese invloed op de muziek is onmiskenbaar. Doen de beginwoorden der volgende wiegeliedjes niet denken aan die van Xavier Montsalvatge in zijn „Canción de cuna para dormir a un negrito": Ninghe, ninghe, ninghe? Ndeeng-ndeeng-ndeengko-ndeeng. ndeeng-ke-ndee-ndeeng. 't Meisje komt van haar rieten matje, doet haar mooie gordel aan, klimt naar de tuin op de heuvel, omwaaid door morgendauw, komt weeromme en brengt dan mee drie vruchten om te eten. Spiegeltje kijken, mooi gaan zitten, haren kammen Oooooo, broertje, ndeengko-ndeeng... En ze brengen voor ons broertje door weer en wind mee een jong en mooi karbouwtje Ze brengen een f eestkarbouw door weer en onweer mee! Ndeeng-ndeeng, ndeengkoo-ndeeng. Ndeeng-ndee-ndeeng. Waarheen zal ik kijken Kijken door het reetje Waarheen zal ik zeilen? Zeilen met een prauwtje! Wie Zn prauw is dat. de prauw bij het klapperbos? Zo'n mooi wiegje! Todo Dalu stuurt drie rijken, maar O, die ooms en neven!! Ze zijn zo vasthoudend, zó vasthoudend! Maar ginder beneden zijn nog genoeg rijken. Die graag zullen willen! Kendeeng-ndeeng Het volgende wiegeliedje is uit Midden- Flores. Ssst - ssst - kindje, Ssst - ssst - tot het slaapt. Jij, Ndari - kind van Ndale. Het hoofdje is opzij gevallen en nat is haar kain. Ssst - ssst - kindje, Ssst - ssst - tot het slaapt. Ndiko - kind van Ndai. Ze verkopen rotte pisang, op de markt bij de berg Do, bij de grote berg Do, de pisangs zijn niets waard. De Atjehse liedkunst staat onder invloed van de Malayase cultuur. De Atjehse pan toens worden gezongen met begeleiding van de rebab en de „geundoemba", een kleine handtrom. De Maleise pantoens wor den begeleid door een vioolorkest, bestaan de uit een viool, een paar kleine tamboe rijnen en een gong. Het volgende Atjehse wiegelied, een slaap lied in pantoen-vorm, vermeldde M. C. Kooy-van Zeggelen in haar novelle „Oud Atchin", verschenen in het Weekblad „In- dië", mei 1917. Slaap, mijn kind! Het touw van de vlieger is gebroken; IVord spoedig groot, mijn kind, En regeer over vele landen! De sesawi-pitjes zijn fijn, Doch gij, mijn kind, wordt groot; Dan zal ik een bruid voor U zoeken! Slaap, mijn kind! CORRA CORRA 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 14