Deze medicus kunnen wij met ere noemen als de baanbreker van de lichamelijke op voeding. „Zoek de zon op, neemt bewe ging" was zijn devies. Aan iedere school, zonder uitzondering moest een inrichting verbonden worden voor sport van allerlei aard; vooral lichaamsoefening in de vrije lucht. Van Holland heeft hij gezegd: Minder genever meer badhuizen". Hij werd overgeplaatst naar Djocja en ver schillende excursies werden door hem ge maakt, o.a. bezocht hij de tempelruines van de Prambanan en de Tjandi Kalassan, en beklom de Merapi. Hij kwam tijd te kort voor zijn werk; deed onderzoekingen over insecten, botaniseerde en schreef alles op wat hij zag en zijn belangstelling trok. Daaraan danken wij zijn meesterlijke be schrijvingen van Java. Bedienden leerde hij opzetten van vogels, prepareren van insec ten en drogen van planten. Maar lang was het verblijf in Djocja niet; opgeroepen naar Batavia werd hij toegevoegd aan Dr. Fritze om hem als „adjudant" te vergezellen. Deze twee geneesheren en natuuronderzoe kers gingen juni 1837 op reis, bezochten o.a. de Plantentuin te Bogor en gingen over de Poentjak de Preanger binnen. Ogen en handen had hij te kort maar... hoe ver moeiend de dag ook geweest was, zijn ver zamelingen en dagboek werden bijgehou den. Op de Tangkuban Prahu had Dr. Fritze een hut laten zetten en hier woonden de genees heren enige tijd. Tussentijds werd hij naar Noord Sumatra overgeplaatst en schreef zijn boek: Die Bat- taklander auf Sumatra (Berlin 1847). Het werk bestond uit twee delen; het eerste de landbeschrijving het ander; de Völker- kunde. Na zijn terugkomst op Java in 1845 werd hij eervol uit de militaire dienst als geneesheer ontslagen en kreeg een defini tieve aanstelling als lid van de Natuurkun dige commissie. In deze benoeming lag de erkenning van verdiensten voor het natuurwetenschappe lijk onderzoek en Junghuhn kreeg zijn wens vervuld om al zijn tijd daaraan te geven. Een van zijn eerste opdrachten was een onderzoek naar steenkool op Java, maar ook hetzelfde jaar van aanstelling kwam een van zijn belangrijke werken uit: „Topo grafische und naturwissenschaftliche Reise durch Java", met een atlas, een werk van 500 bladzijden. Hierin werden beschreven de tochten op Java, die hij in 1838/39 met zijn oud chef Fritze had ondernomen. Met ziekteverlof, na 13 jaren hard werken, ging hij naar Europa. In zijn „Terugreis van Java naar Europa in October 1848", uitge geven te Leiden in 1851 zegt hij; „Mijn gezondheid was geschokt, mijn lichaams krachten zijn door een 13-jarig verblijf op Java verzwakt geworden." De laatste bergtop was de Tangkuban Prahu op 17 juni 1848. Zijn poëtische ontboezemin gen maken het lezen zijner boeken ook nu nog voor de leek tot een genot. Hij schrijft: „Mijn hut staat op 6.030 Par. voet op het hoogste punt boven de tegenwoordige Ka- wah Baru. Ik geniet een gemiddelde tempe ratuur van 56° F", en vervolgt verder: „Onmogelijk was het mij echter afscheid van de bergen te nemen (de laatste, die ik voor mijn terugkeer naar Europa zou be klimmen) en hen de woorden: „Gij bergen vaartwel" toe te roepen, zonder de hei melijke doch innige wens te koesteren „Tot weerziens." Stilzitten in Europa kon deze werker niet, want allereerst gaf hij uit in vier bladzijden zijn „Kaart van Java" en daarna kwam zijn beroemd meesterlijk werk uit vier delen: „Java" Zijne gedaante, zijne Planten- tooi en inwendige bouw. Een vignet versiert de titelpagina, waarop een makara-kop staat afgebeeld van een Hindoe-tempel van de Diëng, met oud Kawischrift: „Leut uit uw hart de bede om vernietiging uwer dierlijke natuur opwellen, opdat deze poort zich niet dan voor stille tevredenheid opene." „hl het jaar 1029 na Saliwana (1107 na de geboorte van Christus Het verblijf in Europa duurde door het klaar maken van zijn standaardwerk langer dan hij verwacht had en na 7 jaren was Junghuhn weder op Java terug. Intussen was hij in 1850 getrouwd met mej. J. L. F. Koch, een veel jongere vrouw, die hem trouw in zijn werk terzijde stond. Hij had zich intussen ook als Nederlander laten naturaliseren. De vraag naar kina-bast was zo groot, dat op ruwe wijze de bast werd ingezameld en een ernstig gevaar bestond, dat de bomen spoedig zouden worden uitgeroeid. Om dit te voorkomen werd uitgezien om de kina als cultuur-plant te kweken; Java bleek het land te zijn, waar èn de bodem èn het kli maat gunstig waren voor deze medicinale plant. Vóór de uitvinding van de synthetische mid delen voor de malariabestrijding, heeft In donesië bijna het gehele wereldverbruik geleverd. Hij heeft de lijdende'mensheid willen helpen om te bevorderen dat er een geneesmiddel kwam tegen de gevreesde malaria. Dit moet de drijfveer geweest zijn om zijn we tenschappelijke reizen te staken, waarbij nog kwam dat zijn gezondheid, door het vertoeven aan de kust, in moeras en bos, veel had geleden en hij in een koel klimaat (Lembang) genezing zocht. Begonnen werd om de jonge planten in de dichte bossen van het Malabar gebergte uit te zetten, zoals de boom in oorspronkelijke staat in Zuid-Amerika voorkomt, doch deze proeven mislukten. Kina is een lichtzoeken- de plant. De vele benijders van Junghuhn juichten, want kritiek en verguizing is deze man niet bespaard in zijn leven. Junghuhn liet grote kina-kwekerijen aanleggen, rond om de plaats waar hij nu begraven ligt en bouwde zich een woonhuis in Lembang. Vele zijn de publikaties over de kina-cultuur en veel zijn de bezoekers uit alle delen van de wereld, die daar Junghuhn kwamen bezoeken. Wie ook zijn gast was, hij bleef tot een bepaald uur in zijn studeervertrek en gaf zich daarna geheel aan zijn gasten. Zijn correspondentie met de grootste ge leerden ter wereld, eiste dit van zijn tijd, maar een uur voor de avondmaaltijd kwam hij in de huiselijke kring. Zijn vrouw nam dan de honneurs waar en lichtte dikwijls de bezoekers voordien al in. Eén van zijn laatste gasten was Dr. Ander son, directeur van de Plantentuin in Calcut ta, om de kinaplanten en zaden naar Dar- jeeling (India) over te brengen. Junghuhn ging met hem naar Pengalengan, en kwam met een ernstige dysenterie in Lembang terug. En hier kwam rustig en kalm het einde van een groot geleerde de Humboldt van Java de onderzoeker, de profeet, want hij heetf ook eens geschreven: „dat een plotseling verbreken van de band tussen Hollanders en Indonesiërs hoogst nadelige gevolgen voor het land en volk zou heb ben.. Deze man heeft niet alleen enorm veel voor dit land en volk gedaan, maar ook onnoe melijk veel voor de mensheid. Elke bezoe ker brengt aan deze man met zijn onover troffen gave, met zijn eminente kennis, een stille groet en hulde. De doden die wij eren sterven niet zij blijven voortleven, want hun geest en werk is voor het nageslacht bewaard. W. H. HOOGLAND

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 5