Pantoems: dichtvorm die de grenzen overschreed Reeds in de Romantiek bewondering voor Maleise poëzie Kalau ada djaroem patah, Djangan simpart didalam peti; Kalau ada pantoen sepatah, Djangan simpan didalam hati. Hebt ge soms een naald die is gebroken, Sluit die dan niet weg in een kist; Mocht bij U een pantoen zijn ontloken, Sluit die dan niet op in uw hart. (Maleise pantoen) leder die een niet te korte tijd in Indonesië heeft doorgebracht en zich gedurende die periode niet nadrukkelijke voor de uitingen van de inheemse cultuur heeft afgesloten dan in een koloniale samenleving als normaal mag gelden, is wel eens op enigerlei wijze gecon fronteerd geraakt met de typische Indonesische kwatrijnvorm der Pantoens; hetzij in stille tropennachten als gezongen liefdesklacht, overgewaaid uit een naburige kampong, hetzij, en dan meestal in min of meer verbasterde vorm, ten gehore gebracht door een van de vele krontjonggezelschappen. „Wanneer ik deze gedichten met de Neder- duitsche gedichten van voorgaande eeuwen wilde vergelijken, zou het zelve nog al bo ven die uitmunten, en daarom zijn de Malei- sche gedichten niet te verachten, al zijn ze zoo nauwkeurig als onze hedendaagsche niet opgesteld..." - zo luidt in de eerste helft van de 18e eeuw het in al zijn naïeveteit toch wel curieuze oordeel van de Batavi- aanse predikant-malaïcus Werndiy in zijn geestdriftig pogen om bij zijn tijdgenoten enige belangstelling te wekken voor de Maleise poëzie. En al mag dan voor de doorsnee Compagniesdienaar dier dagen het batig saldo der balansen waarschijnlijk een nog heel wat aantrekkelijker materie hebben gevormd dan de lyrische ontboeze mingen van de oosterse mens, het blijft toch opmerkelijk, dat hier een 18e eeuwer reeds getroffen blijkt te zijn door bepaalde specimina van Indonesische poëzie. En het lijdt wel geen twijfel, dat onder de door Werndiy bedoelde vormen van Maleise poëzie zich ook het volksdicht bij uitne mendheid der Maleiers zal hebben bevon den: de vierregelige liefdeskwatrijntjes die algemeen bekend staan onder de naam Pantoens. Trouwens, ook nadien is de Pantoen de aandacht der westerlingen blijven trekken. In hoofdzaak uiteraard die der wetenschap pelijke taalvorsers en oriëntalisten, maar een enkele maal heeft dit poëziegenre toch ook al wel rechtstreeks tot de dichter en literator gesproken. Het is daarbij wel in de eerste plaats de Europese Romantiek met haar herontdek king van het volkslied en haar sterke hang naar het uitheemse en exotische die ook aan de Indonesische Pantoen niet voorbij is gegaan. Allereerst bij monde van Adel- bert von Chamisso, de toegewijde vriend van Madame de Staël en de schrijver van de onsterfelijke vertelling uit de Duitse Ro mantiek: „Peter Schlemihls wundersame Geschichte." Een reis om de wereld in de jaren 1815-1818 met de Russische Romanzoff-expeditie brengt Chamisso als natuuronderzoeker op doorreis onder meer ook in Indonesië en het blijkt dat hij zich grondig over deze in die dagen nog zo verre en vreemde streken heeft georiënteerd. Van de enige jaren tevoren verschenen en in de oriëntalistische kringen van die tijd sterk de aandacht trek kende werken van William Marsden als diens „History of Sumatra" (1811) en zijn „Dictionary" en „Grammar" (1812) van de Maleise taal blijkt hij kennis te hebben genomen, terwijl ook het toen wel zeer recente werk van Raffles „The History of Java" (1817) reeds door hem genoemd wordt. Het is waarschijnlijk in Marsden's „Gram- mar of the Malayan language" dat Chamis so op Engelse vertalingen van de Pantoen is gestuit, een versvorm die dan dusdanig tot zijn verbeelding heeft gesproken, dat hij, in Duitsland teruggekeerd, er een paar Duitse vertalingen van publiceert in de toonaangevende literaire periodiek van die dagen: het „Morgenblatt" van 1822. Toradja's (Midden-Celebes) GOETHE EN DE PANTOEN Het is daarbij een treffende gedachte dat, gezien de literaire importantie van het „Morgenblatt', naar alle waarschijnlijkheid ook een figuur als Goethe nog van enkele van deze Pantoens heeft kunnen kennis nemen. Indonesische; minnedichtjes die, in de alleraardigste vertaling van Chamisso, de grijze dichter in de bewogen dagen die hij dan juist doormaakt het is tijdens de Marienbader episode waarin de grote Olym piër voor het laatst in een hevige liefde ontvlamt voor de jeugdige Ulrike von Levet- zow onwillekeurig zullen hebben aange sproken. Zo bijvoorbeeld het I volgende dat ik hier curiositeitshalve in Chamisso's spelling laat volgen: Kalau t/ian jdlan datiltt Chdri-kan sdja daun kambódja Kalau titan mali datilu Ndnti-kan sdja di pintu sitrga. waarvan dan Chamisso's vertaling luidt: IVenn im Wege iu vorangehst, Wolle mir such en Rosmarinlaub - Wenn im Tode du vorangehst, Woll' mich eruarten am Paradiesthor. Het zijn trouwens niet alleen de dichters van de Duitse Romantiek die door de Pan toen getroffen werden. Weliswaar is aan de zo veel dichter bij de bron zittende Neder landse „romantici" als Bilderdijk, Tollens e.a. de Pantoen naar mijn weten ongemerkt voorbijgegaan, maar in Frankrijk is het dan enige jaren na Chamisso de zich tot zijn roem opmakende jonge Victor Hugo die, waarschijnlijk eveneens via Engelse verta lingen, kennis maakt met „un pantoum ou chant malais, d'une délicieuse originalité". Een kennismaking die de grootmeester der Franse Romantiek dan aanleiding geeft tot de geestdriftige ontboezeming: „C'est une poignée de pierres précieuses que nous prenons au hasard et a la hate dans la grande mine d'Orient". In zijn bekende in 1828 verschenen bundel „Les Orientales" neemt hij dan een reeksje van deze Maleise volkskwatrijntjes op waarvan de eerste in Hugo's vertaling luidt (ik laat er eerst het Maleise origineel aan voorafgaan): Koepoe-koepoe terbang melintang, Terbang di laoet di oedjoeng karang; Hati didalatn menaroeh bimbang, Dari dahoeloe sampai sekarang. Les papillons jouent a l'entour sur leurs ai les. lis volent vers la mer, prés de la chaine des rochers; Mott coeur s'est senti malade dans ma poitrine, Depuis mes premiers jours jusqu'd l'heure présente. Door dichters van het formaat van een Chamisso en een Hugo aldus van geloofs brieven voorzien, loont het de moeite deze curieuze dichtvorm eens wat nader te be schouwen. Curieuze dichtvorm, want deze Indonesische volkskwatrijntjes vertonen naast hun opmerkelijke literaire kwaliteiten nog verschillende andere boeiende aspec ten, die ook buiten het handjevol zich be roepshalve voor dit dichtgenre interesseren de oriëntalisten het kennisnemen waard kunnen zijn. ZINVOLLE ARABESK De voor de westerling meest opvallende trek die dit poëziegenre kenmerkt, ligt wel hierin, dat er na de twee eerste regels van het kwatrijn een plotselinge wending in de zin der woorden komt, waarbij dan de door het vers uitgedrukte gedachte in de twee laatste regels wordt vervat. Kan het logisch betekenisverband tussen de twee regel paren hierbij meermalen, althans voor ons westerlingen, in zijn geheel verloren gaan, in andere gevallen, en bij de fraaiste Pan toens, representeert het eerste regelpaar van het vers dan een poëtische gedachte in versluierde gedaante, die als een zinvolle arabesk voorop wordt gesteld en nadenken O*", Dajaks 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 6