NAVORSER
Een Indischman voorganger onzer Kroonprinses
Laat ons thans terugkeren tot Francina's vader. Het eerst zette de Bantam koers naar de
Kaapkolonie, waar hij door de bekende Simon van der Stel als gouverneur ontvangen werd.
Helemaal in orde waren de zaken er zijns inziens niet, maar hoewel hervormingen ongetwij
feld gewenst waren, bestonden er weinig of geen misbruiken. Overigens konden beide
heren zeer goed met elkaar opschieten,daar van der Stel ook een natuurliefhebber was, die
onafzienbare velden met giaan en wijnstokken beplant had, en de vermaarde Compagnies-
tuin te Kaapstad tot grote bloei en ontwikkeling gebracht had. Er was juist een nieuwe
nederzetting van tachtig gezinnen gepland, die ter ere van Hendrik's bezoek „Drakenstein"
gedoopt werd.
Kort daarop vertrok de Bantam naar Colom
bo, en daar was de ontvangst minder pret
tig. Van 1.662 af tot 1679 was het een win
gewest van de heren van Goens, vader en
zoon en hun satellieten, en het was voor
Hendrik een aangename taak die Augiasstal
eens grondig te reinigen. Ten gevolge van
zijn rapporten werd Rycklof van Goens ju
nior, ontslagen als Raad van Indië, en hoe
wel de dienstdoende G.G. Johannes Camp-
huys geen termen vond om hem in rechten
te betrekken, werd hij toch buiten bediening
naar Patria teruggezonden, op welke thuis
reis hij overleed op 14-5-1687.
Van Colombo reisde van Reede naar Ben
galen, waar de corruptie onder de Compag
niesdienaren inderdaad schromelijk te noe
men was. Hij trad krachtig, zelfs despotisch
op ,en zwaar drukte zijn hand op de ontrou
we beambten. Onder degenen die hier ge
schorst of afgezet werden, was de directeur
Nicolaas Schaghen, de fiscaal Pieter Mes
dag, de pakhuismeester Philippus Koning
en vele anderen. Schagen was als extra
ordinair raad van Indië uitgekomen, eerst
vice-president van de Raad van Justitie,
daarna gouverneur van Malacca. Hij schijnt
goede relaties gehad te hébben, of zich te
hebben kunnen verantwoorden, want na 2
jaar nonactief werd hij 11-9-1690 Gouver
neur van Amboina, waar hij 8-3-1691 aan
kwam en 5-7-1696 overleed. Mesdag bracht
het tot Secretaris van de Raad van Indië. In
plaats van Philippus Koning had van Reede
een zijner creaturen Alexander Hendrikszn.
aangesteld, maar die maakte het, zoals
Valentyn niet ongeestig uitdrukt, nog veel
Koninklijker, weshalve van Reede hem ont
bood en zijn kisten liet verzegelen, doch
deze was hem te slim af geweest en had
zijn gevaarlijke stukken gedeponeerd bij
Engelse vrienden van hem. De scheepschi
rurgijn N. de Graaff schrijft hierover:
,,Soo van Reede dese geheyme schriften,
als ook die van de fiscaal Mesdag waren
ter hand gekomen (dat weynig verscheelde)
sou hy eerst gesien hebben, hoe de byson-
dere handel in Bengalen toegaet, en wie de
voornaamste van die bysondere handelaars
waren namelyk degene die hem het meeste
wisten te vleien, en die welke sig selve
met andere menschen te verklikken en te
bederven sogten te verryken en groot te
maken."
Van Reede maakte zich door zijn gestreng
heid, die niemand meer spaarde, meer en
meer gehaat. Voor zijn arbeid vond hij bij
niemand bijval, terwijl de uitkomst van zijn
drastische maatregelen vaak slechts was,
dat hij de reeds lang doorvoede parasieten
der Compagnie, die een zekere gematigd
heid in hun sluikhandel betrachtten, verving
door hongerige nieuwelingen die de vroege-
ren nog in begerigheid overtroffen
In 1687 treffen we hem op de kust van
Coromandel. Hier bracht hij het hoofdkan
toor over van Palcacatte naar Negapatnam,
waar hij een zeer sterk fort liet aanleggen,
dat ruim 16 ton gouds kostte. Maar dit
maakte een groot garnizoen noodzakelijk,
wat weer grote uitgaven vorderde, welke
niet door de handelswinst gedekt werden.
Toen het fort zijn kracht moest bewijzen in
1780, viel het zonder slag of stoot in Engelse
handen. Daarna bezocht hij zijn oud gou
vernement de kust van Malabar, waar hij
zeer gematigd optrad. Zijn belangrijkste
daad aldaar was de oprichting van een
theologisch seminarium en instituut voor de
inlandse talen dat ook weinig succes had.
In het laatst van 1691 vatte hij het plan op,
het Gouvernement Guzeratte, waarvan Su-
ratte het hoofdkantoor was, onder handen
te nemen. In de eerste dagen van die
maand vertrok hij daarheen met het schip
Drechterland, koerste langs de westkust
van Hindostan, doch overleed op 15 dec.
ter hoogte van Bombay, slechts 54 jaar oud.
Zijn doodsoorzaak is onbekend. Hoewel het
lijk ter balseming geopend werd, ontdekte
men slechts een begin van ontsteking in de
grote darm, maar onder zijn gevolg van 16
personen, werd het woord vergiftiging ge
noemd, en vermoed, dat men de gehate
Commissaris „een spaanse vygh" gekookt
had. Hoewel het bewijs hiervoor niet gele
verd is, is het wel opmerkelijk dat zijn twee
opvolgers als Commissaris, n.l. Paulus de
Roo en Pieter Ketting, eveneens belast met
het onderzoek der Indische kantoren weini
ge jaren later ook plotseling overleden. De
Roo overleed plotseling te Suratte 9-8-1695,
nog geen jaar na zijn ambtsaanvaarding, 37
jaar oud. Hij werd in 1696 opgevolgd door
Pieter Ketting, die op 6-8-1698 ontslag
vroeg, wat hem 24 okt. 1698 verleend werd,
doch 17-12-1698 overleed hij te Surattel
De begrafenis van van Reede had te Surat
te met ongemene luister plaats, en kostte
ruim 14.000,De statie werd geopend
door 50 inlandse soldaten, gevolgd door 4
stokdragers met zilveren stokken, vier grote
Compagniesvlaggen en vele kleinere, de
standaarden met krip omwoeld, 4 kanonnen
en twee compagnieën krijgsvolk met hun
officieren. Daarachter 3 trompetters, vervol
gens een ambtenaar met de Compagnies
vlag, gevolgd door een handpaard, over
dekt met een rouwkleed, geleid door 2
militairen in zware rouw. Een 2e paard „het
krygsros", voorafgegaan door de rouwstan-
daard, volgde. Daarna kwam het blazoen
van Hendrik, waarachter een vijftal ambte
naren, die de sporen, de handschoenen, de
helm, de wapenrok en tenslotte de vergulde
degen in de schede droegen. Vervolgens
weer 2 paarden, het ene „tot Tornoyen
toegerust", het andere onder een zwart
fluwelen dekkleed. Hierop volgde een ge
harnast persoon, met een regiments-com-
mandostaf in de hand, wie een ontbloot
zwaard werd nagedragen. Die geharnaste
ridder symboliseerde het feit, dat Hendrik
in de Utrechtse Ridderschap was beschre
ven. Daarop volgde eindelijk „het waerde
lyck". De kist stond op een door vier ossen
getrokken wagen, deze waren al weer met
rouwkleden bedekt, evenals de kist zelf. Op
dit laatste rouwkleed waren de adellijke
kwartieren van de overledene aangebracht.
Voorts vier slippendragers, gevolgd door 12
lijkdragers. Deze liepen voor een rouwkoets,
waarin degenen, die de „Bloedvrienden"
van Zijne Edelheid representeerden. Te voet
volgde een lange stoet van notabelen,
ambtenaren, burgers, zeevarenden, inlan
ders enz. die zijn weg nam buiten de stad
om, naar het Hollandse Kerkhof.
Hoewel we natuurlijk direct aannemen, dat
de Commissaris-Generaal nooit dan uitslui
tend van zijn tractement heeft geleefd,
schijnt er toch wel een aardig stuivertje te
zijn overgebleven, want men begon direct
een graftombe te laten maken, „weidscher
en schoner dan ooit voor een Gouverneur-
Generaal werd opgericht." In 1775 bezocht
Stavorinus Suratte, en deelt in zijn reisbe
schrijving mede dat de O.I.C. toen nog een
rekening kreeg voor het onderhoud der
tombe, van 6000 ropyen, d.z. 9.000,naar
de toenmalige koers.
Als het jaarlijks onderhoud al zo in de
papieren liep, kan men nagaan wat het
monument zelf gekost zal hebben. Franci
na's 2e echtgenoot trachtte dan ook de
kosten op Heren XVII af te wentelen, doch
deze vonden de fl. 14.697 aan begrafenis
kosten blijkbaar alleszins voldoende en na
enige deliberatieën maakten zij zich er van
af met de schenking van een grote gouden
beker, die trouwens nog fl. 5.000,kostte!
Op de duur werd het onderhoud ook ver
waarloosd; zo schrijft J. A. B. Wiselius die in
de 80er jaren der vorige eeuw het Holland-
sche Kerkhof Suratte bezocht, dat, ofschoon
de hoge achthoekige koepel toen bijna 2
eeuwen oud was, en sinds lang niet meer
onderhouden, alles nog vrij goed in orde
was, ook het marmeren wapenbord met
namen en titels van de overledene. Het
laatste ons bekende bericht over de tombe
is dat van Maurits Wagenvoort in zijn arti
kel: „Zoekende het voetspoor der Vade
ren", in het tijdschrift Neerlandia 1907, pag.
9. Hij noemt daar de tombe „nog steeds de
pronk van de Hollandsche begraafplaats."
De strenge Commissaris-Generaal, die een
maal de controle had over de „Buyten-
comptoiren" der Compagnie, is een verge
ten figuur geworden, en van zijn ambtelijk
werk is niets overgebleven, maar meer nog
dan in zijn kostbare marmeren tombe op het
verlaten kerkhof te Suratte, leeft hij voort in
zijn „Malabaarse Kruythoff", dat nog steeds
grote diensten bewijst aan de liefhebbers
der botanische wetenschappen.
20