O
5
Pasar maLam tongtóng
26 k Zfen 28
30
JUNI
&0
Indische mensen en Indische letteren
Dit zou een „geleerd" artikel kunnen worden of een goedmoedig nergens te diep gaand
verhaal. Maar laten wij beginnen met een opsomming van eenvoudige feiten, b.v. fragmen
ten uit brieven van de schrijfster Emily Hahn aan „ondergetekende", dus met wat EEN
ANDER ziet en meemaakt van ons, mensen uit Indië.
,,I know that whenever I see a Dutchwoman
who is particularly pretty and fine-boned, 1
assume immediately that she is part Indonesian,
and quite often it turns out that I am right."
Dus: doodgewone observering van de struc
tuur (dus niet eens van de evidente kleur)
kan al een bijzondere herkomst bepalen.
Verder:
,,1 have known many Indo's and Dutch. 1 have
spent considerable time in Borneo and some in
Malaya as well as Indonesia. I knew and
loved a family of Eurasians of several gene
rations' mixture. This may have made me
familiar with a special point of view that not
every foreignerknows. It is something that
interests me more, perhaps, than anything else
I've given my mind to in my life. For years I
have wondered if I might not write a book
some day about all so-called mixture in races
in the world. I still might try."
Als we weten dat Emily Hahn afgestudeerd
mijningenieur is, dus werkelijk wel in staat
tot nuchter, exact denken en onderzoeken,
kunnen wij een aantal door haar geconsta
teerde feiten beter appreciëren: 1. Ze maakt
verschil tussen Dutch en Indo's. 2. Ze kent
ons Land van Herkomst uit ervaring (en ze
praat dus niet met boekjes-kennis), 3. Ze
kende en hield van een Indo-familie (dus
méér dan van aanzien kennen, zoals met
veel Holands-lndische kennissenkringen het
geval is), 4. Daarom heeft ze ook een
„special point of view" kunnen ontdekken
en ontwikkelen, dat niet elke „vreemdeling"
weet. Ze lichtte in haar brief ook toe, waar
om ze het woord „foreigner" tussen aanha
lingstekens zette. Zo werd (en wordt) ze in
Azië in het algemeen beschouwd om haar
blanke kleur en Europese nationaliteit, maar
zij weet dat ze het niet is, omdat ze Aziaten
en mengbloeden met begrip en liefde kent
en dus géén volstrekte vreemdeling meer is,
5. Dat wat ze gevonden heeft boeit haar zo,
dat ze sinds jaren rondloopt met het verlan
gen om te schrijven over de zogeheten
mengrassen. Iets waar geen Hollander over
denkt, hoewel er een derde miljoen Indo's
in Nederland leven!
Ik stuurde haar en haar man ettelijke exem
plaren van Tong-Tong toe. Het artikel van
Rob Nieuwenhuys over Eddy du Perron
sloeg meteen aan:
„I see that the man who wrote about Eddy dtt
Perron is not of your (TR.'s) mind about
his parents, but from what I can recall of
Eddy I think you are much more likely right.
I knew him through Bep (d. P.'s eerste
vrouw), a friend of mine since long before
her marriage, when we were both students in
London. She brought him to my apartment in
Shanghai when they were on a holiday from
Java, or perhaps on their way to Holland, I
can't recall. Since his death we have seen her
whenever we went to Holland or she came
here and her son Alain has visited us... I
remember a keen, alert sort of man, more
lively than I was accustomed to expect in a
professor... Charles (Emily's echtgenoot, C.
R. Boxer) is very pleased that you like his
book so much. By the way: do you know
Resink? He has been here several times and I
saw him in Djakarta ,when I was there... Of
course I know Gilberto Freyre's book. It is
one of Charle's favorites... enz. enz.
Hier is een nieuw opmerkelijk feit: mensen
die in Azië leefden of over het algemeen in
de tropen tussen mengrassen, hebben ge
meenschappelijke vrienden en kennissen en
lezen dezelfde boeken. Zij vinden elkaar
over landsgrenzen en oceanen heen, en
staan in de geest vaak dichter bij een „ab
solute vreemdeling", dan bij hun eigen
volk. Het is eigenlijk een bijzondere wereld
waarin zij leven, want Rumphius en d'Albu-
querque leven nóg evenals Furnivall en
Raffles, terwijl modernen als de Beatles,
Vinkenoog, Sagan, etc. vreemdelingen zijn.
Het schijnt dat het echtpaar Boxer uit het
artikel van Rob Nieuwenhuys de conclusie
trekt dat Rob het standpunt van du Perron
deelt, als deze „bewijst" dat hij geen Indo
is (wat ik niet geloof). Ikzelf schreef dat
wat du Perron tot een typische Indo stem
pelt (naast zijn uiterlijk en habitus) juist zijn
verlangen is om uitvoerig aan te tonen dat
hij het niet is. Dit komt in veel Indo-kringen
voor: een soms desperate, soms furieuze
inspanning om te ontkennen wat men naar
uiterlijk en gedrag wél is.
Waarom doen deze mensen (inclusief du
Perron) dat? Omdat het idee „geen vlees
en geen vis" te zijn hen afschrikt. Zij voe
len zich op de bodem van een diepe kloof
tussen twee rassen en willen liever „boven"
zijn óf links óf rechts. Ook hierin delen
Emily en Charles mijn opinie, als ik zeg dat
Indo's geen brug zijn tussen Europeanen en
Indonesiërs (omdat niemand die brug zelfs
maar ziet, laat staan erover wil), maar (nog
steeds) een diepe kloof, waaroverheen de
rassen elkaar nog steeds blikkerogend aan
kijken. Verder betuig ik dat de kloof inder
daad alleen maar denkbeeldig is, want als
men zich de moeite neemt de Indonesisch-
Europese cultuurhistorie goed te bestude
ren (dus de geschiedenis van de Indo), men
genoeg zal vinden om de kloof te vullen en
men gemakkelijker over en weer kan gaan
tussen twee cultuur-gebieden.
Dit is nog steeds theorie, ik weet het, maar
ik weet ook zeker dat bij het voortschrijden
van de tijd de belangstelling voor het meng
ras steeds zal groeien, de kennis omtrent
hem en de waardering van hem zal toene
men. En men steeds minder zal proberen
hem (tevergeefs) te meten met de maatsta
ven van óf links óf rechts alleen. Dit heb ik
niet op mijn eentje verzonnen. Ik heb van
tienduizend lezers van Tong-Tong veel ge
leerd en op mijn woord: bij deze groep
„vergetenen en uitstervenden" in Holland
heb ik méér wijsheid gevonden dan zelfs
de pienterste professor in Holland zelfs bij
benadering kan schatten!
In mijn correspondentie ben ik ook verder
durven gaan door mijn idee uiteen te zet
ten van het nog ononderzochte, maar leven
de verschil tussen Europese „uitzeilers" en
„kachelzitters", waarvoor ik in Holland heel
wat te slikken heb gehad. Welk verschil in
psychologische aard bestaat er tussen
Europeaan A, die liever in grote ellende
thuisblijft, en zijn broer B, die zelfs in grote
rijkdom liever „de wereld in" wil? Tachtig
procent van alle rassenconflicten ontstaan
door mis-identificatie: de Europeaan die in
Azië een „thuis" vond (en vindt) wordt
vereenzelvigd met de man die in Europa
„thuisbleef." De „thuis-Europeaan" be
schouwt zijn eigen „weggelopen broer" als
een rare kwast, een avonturier, een fortuin
zoeker, ja vaak zelfs een verrader. En toch
ligt in hem en in de kinderen van hem en
de Aziatische vrouw de sleutel van beter
begrip tussen Oost en West.
Ook dit is geen verzinsel van Tjalie sendiri,
maar een inzicht, langzaam gegroeid uit dui
zenden contacten. Zoals De Gaulle zegt:
„Ik ben ook maar stukje voor beetje Gaul
list geworden", zo kan ik zeggen dat wat ik
nu ben, geworden ben in Tong-Tong: mijn
lezers hebben me stukje voor beetje ge
maakt. Het is de soort die belangrijk is,
niet de persoon. Die soort nu is niet speci
fiek Nederlands, want in contacten met vele
„koloniale" Engelsen en Amerikanen vind
ik deze soort ook in het buitenland terug.
Wij staan dichter bij elkaar dan bij onze
„thuisgebleven" landslieden. Boxer b.v.
vindt in zijn tegenstander Gilberto Freyre,
die nota bene een halve aardbol van hem
af leeft, een geestgenoot die dichter bij
hem staat dan zijn buurman in Little Gad-
desden. Ik vind bij beide direct begrip voor
mijn theorie van „Quest for Identity" (Jacht
naar Identiteit, Tong-Tong n. 15, Boeken
club).
Hier zit de kern van alle moeilijkheden en
onbegrepenheden tussen „teruggekomen
kolonialen" en hun medeburgers: de sociaal-
culturele bewustheid van de laatsten is
nationaal, die van de eersten internationaal.
Kolonialen hebben een eigen cultuur-historie
met een internationale „collectie" toppun
ten die in het nationale besef onbekend of
zelfs verworpen zijn: d'Albuquerque, Coen,
Camoens, Rumphius, Raffles, Kipling, Ga-
briele Mistral, Niemeyer, Snouck Hurgronje,
Junghuhn, v. Stein Callenfels, Cecil Rhodes,
(Lees verder pag. 22)
3