De Indische Anti-Legende In de beginjaren van Tong-Tong, toen ik nog zo vaak storm liep voor de Indische zaak (en uiteraard van alle kanten aangevallen werd), dacht ik dat uitsluitend onwetendheid omtrent onze Indische maatschappij oorzaak was van de onverschilligheid ja vaak minne dunk in Nederland ten aanzien van de Indischman. Wanneer ik in een discussie merkte dat er een denigrerend oordeel bestond t.a.v. bepaalde aspecten in de Indische maatschappij, was niets mij liever dan op de vingers van twee handen uit te meten welke góede (en vaak excellente) kanten van diezelfde zaken over het hoofd werden gezien. Hierbij moest ik nogal vaak „sterke staal- tjeë" vertellen, die door de „nuchtere Hol lander" kortaf verwezen werden naar het rijk der fabelen en legenden. Meestal ook, omdat ik mijn vertelling niet zwart op wit kon bewijzen uit historische bronnen. Tjalie was doodgewoon een snoever! Al die schone feiten in Indië, dat was maar onware legen de. Daartegenover waren een aantal minder fraaie feiten overbekend. Dat moest Tjalie toegeven. Ik had niet het minste bezwaar tegen dat toegeven, mits men ook begrip opbraeht voor de plus-waarden. En dan begon meestal een „loven en bieden", een afdingen en tawarren om er ziek van te worden. „De grote cultures hebben onmetelijke rim boe-gebieden opengelegd en werk en wel vaart gebracht aan miljoenen." „Ja, maar het arme volk werd uitgezogen en met de zweep geregeerd." „Het is een kleine moeite om zelf uit te vinden hoeveel planters een zegen waren voor de bevolking." „Maar waar komen dan die verhalen vandaan van planters die altijd dronken waren, die een terreur onder hun personeel waren?" „De daden van moed, trouw en opoffering van het KNIL horen beter bekend te zijn aan het Nederlandse volk." „Het waren wreedaards en brandstichters die een on derdrukkingsoorlog voerden!" „Als wij werkelijk allemaal zo gemeen leef den, hoe zijn dan de ontelbare gevallen te verklaren van grote trouw en vriendschap tussen Indonesiërs en Nederlanders?" „En waarom hebben ze dan met jullie afgere kend?" Enz. enz. Eerst dacht ik dat er alleen sprake was van een verlangen om door gezamenlijk serieus onderzoek van „voor en tegens tot een beter onderling begrip te komen. Later merkte ik, dat er bar weinig verlangen aanwezig was om de goede zijden van de Indischman en zijn Indische leven te ken nen. De som van bekende „beroerde fei ten was meer dan genoeg: in Holland be staat praktisch alleen de anti-legende van de Indischman. Deze Anti-Legende is eigenlijk een nogal lachwekkend conglomeraat van vage en glibberige waarden zonder meetbare pro porties: inferieure zwartjes, onbetrouwbare oosterlingen, harems, goena-goena, gluipe rige halfbloeden, degenererende blanken (Conrad's Outcast of the Islands en Al- mayer's Folly geëncanaileerd), wellustige de zweep hanterende planters, KNIL-pa- trouilles als moordenaarsbenden, enz. enz. enz. Bij nauwkeurig academisch onderzoek zou zeker aangetoond kunnen worden dat hier sprake moet zijn van de kakelbonte Oosterse koe, .omdat er één klein vlekje aan zit, maar vreemd genoeg voor het rationele westen bleef onderzoek afwezig. Toch was er lectuur (en zéér goede) ge noeg in Nederland om b.v. wat meer te kunnen weten van het Nabije Oosten. Een fenomenaal Nederlander: Snouck Hurgronje had als Iman Abd al Gaffar zelfs durven doordringen tot in Mekka. Maar wie kent Snouck Hurgronje, behalve van naam? Ook zijn natuurlijk namen als Lao Tse, Confu cius, Rabindranath Tagore, etc. bekend, maar oppervlakkig en „als pronkstuk". Le gende en Anti-Legende zag ik een tijd terug in 'n Haagse tweedehandse boekwinkel net je naast elkaar staan in de afdeling „Oos terse lectuur": „Schoonheid en Wijsheid uit China" naast „Dr. Fu Manchu!" Reken maar uit wie het meest gelezen is. Anti-Legende is ook „de grote boeman Soekarno naast een volslagen gebrek aan kennis van andere historische figuren uit de Indonesische moderne geschiedenis: Suto- mo, Tjokroaminoto, Abdul Muis (spr. uit Moe-is, a.u.b.), Tjipto Mangunkusumo, Ki Hadjar Dewantoro, Douwes Dekker, enz. enz. enz. Over Indonesische cultuur en lite ratuur zullen wij maar zwijgen: daar weet zelfs de ontwikkelde Nederlander weinig tot niets van: Loetoeng Kasaroeng, Aboe Nawas, Damarwoelan? Onbekend. En natuurlijk wordt van niemand de tijd en inspanning verwacht zich wat beter op de hoogte te stellen van wat het Oosten brengt, maar dat houdt automatisch in dat de „ken nis" van het Oosten in de onontwikkelde klassen de algemene opinie gaat bepalen. Dat dit vaak tot hilariteitverwekkende mis verstanden of opinies leidt, weet iedere Indischman. Nog onlangs zei een Neder lander in Los Angeles, die in zijn groep als een belangrijk man geldt, tegen me: „Ik zou maar zwijgen over uw Indonesische afkomst (ik had het over herkomst! - T. R want Soekarno is een communist en we moeten niets van communisten hebben." Een ander wist precies wat ik was (en daar mee uit), want hij had het in Van Dale nage slagen: „Indo, kind van een Europeaan en een Inlandse vrouw." De Indo, tussen twee haakjes, heeft een omvangrijke Anti-Legen de helemaal voor zichzelf (indolent, minder waardigheidsgevoel, traag, etc. etc.). Nu hoop ik niet dat men weer denkt dat ik „weer op Holland zit af te geven". In be langrijke mate rust immers de schuld voor het ontstaan van de Anti-Legende omtrent de Indischman bij de Indischman zelf, blank en bruin. In gesprekken met Hollanders kon door verreweg de meeste mensen niet veel goeds verteld worden van Indonesië dood eenvoudig omdat ze niets goeds wisten. Niet van de literatuur, de vele vormen van beeldende kunst, de historie, de zeden en gewoonten van het volk. Omdat het grootste percentage van onze groep opgesloten had geleefd in zijn eigen Europese wereldje. De vele goeden niet te na gesproken: in Bata via bestond het leven van de doorsnee Totok uit de driehoek Thuis-Kalibesar-Har- monie (met uitstapjes naar Jachtclub en Salabinata). Voor de Europese gemeen schappen elders in Indië zijn gemakkelijk andere driehoeken te vinden. Voor de kleine Indo in Batavia bestond die driehoek uit b.v. Thuis-Dept. BB-Dierentuin (en Tjilintjing of „naar Oom Djing in Bogor"). De perio dieke verloven in Europa (waarin enorme bedragen in een paar maanden werden op gesoupeerd) zorgden dan wel verder voor culturele vervreemding van Ned. Oost Indië. Wat valt over dit leven aan een belangstel lende Europeaan te vertellen? Niet veel, inderdaad (of hoofdzakelijk over eten!). Dus kwamen vooral bij de meest kleurloze en karakterzwakke typen de „sterke verha len" over de brug. De gesprekstereinen: sex doodslag roof. Dus avonturen met „vrouwen van alle rassen in de archi pel"; dus bloedbaden bij Tjiater, met de Gadja Merah troepen, in de bersiaptijd; dus verhalen van Indischgasten die met gewetenloze bezitswellust in korte tijd „mil- joenén en miljoenén" bij elkaar gapten. Wanneer ik zorgvuldig na ga de vele brie ven die ik ontvangen heb en de gesprekken die ik gevoerd of bijgewoond heb, dan meen ik met een gerust geweten te mogen consta teren dat het percentage snoevers en leuge naars betrekkelijk klein is en dat verreweg het grootste deel van de Indische groep zich er niet schuldig aan maakt. Maar nog maals: als er alleen korreltjes gaan op de ene schaal en niets op de andere schaal van de weegschaal van evenwichtige ken nis over de Indischman, dan gaat de Anti- Legende domineren. Dat is duidelijk. Daarbij is het waar dat er wijdheid van geest en Wil om meer te weten nodig zijn om het Oosten, ja zelfs „maar" Indonesië, beter te leren kennen. Aan een lagere scho lier (en vaak zelfs zijn onderwijzer) is de rondgang door de woning van een ontwik keld mens kwalijk besteed, omdat de maat staven van beoordeling niet groot genoeg zijn. „Weet hij veel" van een Hiroshige, een Dong Kingman, een Frieda Kahlo of een Klee? De waarde van tapijten meet hij af naar de diepte tot waar hij erin zakt, de boekenkast naar de „fijne gouwe bandjes" die erin staan, enz. enz. Menig Indischman heeft in gesprekken met Europeanen ge merkt dat het vermogen om de spreker te volgen in vertellingen over de Oost ge heel ontbrak. Men is overigens ook te kort af: dat is tóch vergeten en voorbij!"... maar de Anti-Legende blijft helaas leven. Pas na een eeuw misschien kan worden nagegaan hoe ontzettend veel schade is aangericht in internationale verhoudingen door deze Anti-Legende. Als het te laat is. (Lees verder pag. 5) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 4