Het vergeten kippenhok
Op verreweg de meeste brieven aan de redactie gericht, antwoorden wij NIET direct. Pas
wanneer het door de briefschrijver aangesneden onderwerp vaker in brieven terugkeert,
pikken we één zo'n brief uit om te beantwoorden... of niet. Het „of niet" wordt altijd bepaald
door het gebrek aan nuttig effect van zulk een bespreking. Nochtans zullen we nu
TEN AFSCHEID (en dan werkelijk niet meer „poekoel teroes" is wat anders dan einde
loze herhaling zonder uitzicht) twee soorten brieven behandelen.
De eerste soort is een sympathiek soort:
brieven van Hollanders die nooit in Indië
waren maar letterlijk met Tong-Tong dwe
pen, fel voor ons partij trekken en soms
adviezen geven om meer aan propaganda
te doen onder het Nederlandse volk. Al
deze adviezen zijn goed bedoeld en klinken
soms zeer logisch. Hierop wil ik een alge
meen antwoord geven:
Tong-Tong en zijn kleine staf hebben in de
afgelopen jaren letterlijk alles gedaan om
een wijder bereik in Nederland te krijgen.
We hebben ons allemaal min of meer kapot
gewerkt, ons enorme opofferingen getroost
(want elke andere baan in Nederland betaalt
meer en geeft bovendien sociale zekerhe
den!) en bij alle mogelijke instanties
vaak maanden achtereen op de deur ge
klopt of gebonsd om gehoor. Deur dicht.
Een advies b.v. als: vraag adressen aan de
instanties die te maken hebben met gere-
patrieerden, om aan die adressen TT's toe
te sturen, is herhaaldelijk toegepast, maar
deze adressen zijn ons altijd of grof of met
een smoes geweigerd. Zelfs aanbiedingen
om gratis TT's te sturen aan ouden van
dagen, waarbij wij zouden betalen voor het
adressen schrijven en het verzenden (zodat
wij geen inzage zouden hebben van adres
lijsten) zijn van de hand gewezen.
Meer gebruik van algemener publiciteits-
middelen: we hebben de deur plat gelopen
bij radio en TV-instanties, altijd met uitste
kende voorstellen, maar „het programma is
tot over een jaar geheel bezet". Er zijn
adviezen van: je moet TT zus of zo redige
ren; dit weg laten en dat erbij, enz. enz.
(meestal dingen er af!); ook hier hebben we
alles uitgeprobeerd (men leze eens rustig
drie jaargangen Tong-Tong) en zonder re
sultaat. Ook weet men vaak niet wat men
vraagt bij een voorstel om b.v. heel een
voudige artikelen of artikelen met veel
Maleis weg te laten. En daartegenover
typisch Hollandse smaak toe te voegen.
Men realiseert niet hoe men Tong-Tong dan
toetakelt en het geheel eigene karakter
verkracht. Net als b.v. een „Hema-nasi
goreng" zonder knoflook, zonder trassie,
zonder sambal en met een flinke gebakken
schol erbij en een knots van een zure bom.
Tsk-tsk-tsk, dat is geen nasi goreng meer!
Zo lopen ook veel goede bedoelingen met
Indonesië vast: „Als jullie nou es dit zus
en dat zo zouwen doen en meer dit en
minder dat... je maakt er een bruin Holland
van dat is onwaar en breekt ons lelijk
op later!
En dan een argument als: „Als jullie lezers
nou eens..." Hier wil ik werkelijk niets van
horen. Er is geen groep in Nederland (en ik
durf zelfs zeggen: ter wereld) dat zoveel
voor dit blad heeft overgehad als onze
lezerskring. Driemaal hebben wij voor een
wisse ondergang gestaan en stroomden van
alle kanten genereuze giften binnen (ook
„ontelbare penningskens van arme wedu
wen"). Vele lezers hebben in hun eigen
kring veel onaangenaams moeten aanhoren
voor hun abonnement; zij hebben onge
zochte onaangename discussies moeten
verduren, vaak vrienden verloren, „printa
aloes" (zachte wenken) van werkgevers
gehad om dit blad op te zeggen, ze hebben
over Tjalie door zijn soms veel te scherpe
pen of zijn ondoordachte uitvallen veel
moeten slikken en hebben niet opgezegd
neen, méér van onze lezers verwachten
kan ik niet. Ik sta bij hen heel en heel diep
in het krijt. En. het hele Nederlandse volk
staat diep in het krijt bij deze groep, die
het tropisch verleden niet willen vergeten
en de kleine vonk brandend houdt voor een
koesterend vuur van later.
Vele lezers hebben zich het vuur uit de
sloffen gelopen, veel proefnummers ver
stuurd in wijde kring (op eigen kosten) om
ons aan meer lezers te helpen. Ze hebben
eindeloos artikelen voor ons geschreven
zonder een cent betaling. En zij hebben niet
geklaagd als hun werk niet geplaatst werd
of zij zelfs geen antwoord van me kregen!
Moet ik door gaan?
Wij vragen alle goedwillenden één ding:
vraag niet ons om anders of meer te doen,
maar wat hebt U zelf gedaan om te propa
geren? Hoeveel abonnees hebt U in uw
kring gewonnen en-wat doet U zelf nog
steeds voor meer propaganda? Hier helpt
werkelijk alleen één ding: werken als de
mieren; onhoorbaar, onzichtbaar, onbaat
zuchtig, maar onophoudelijk en produktief.
Verder: schrijf niet aan ons, want hier zit
het gehoor niet. Schrijf aan andere bladen,
breek een lans voor ons in andere tijdschrif
ten, in verenigingen, vooral als daar ver
keerde voorlichting geschiedt.
Want de anti-voorlichting (die ook bestaat
in de vorm van in het geheel niet schrijven
of goed of kwaad) is onze grootste
vijand.
Nu komen we op de tweede soort brieven:
vaak vergezeld van krantenknipsels. Waarin
heftig gereageerd wordt tegen valse of
kwaadwillige voorlichting. Twee voorbeel
den: er is een TV-uitzending geweest waarin
een „minder mooi exemplaar van een Indo"
ten voeten uit is uitgebeeld. Zelfs al is deze
uitzending niet overdreven en gebaseerd op
werkelijke feiten, dan nog is zij „out of
balance" en daardoor doodgewoon besmeu
rend. Waarom is NOOIT, zegge en schrijve
NOOIT, een uitzending verzorgd over ver
dienstelijke Indo-Europeanen? Over in alle
opzichten voorbeeldige Indo's? Hoe zou
Nederland het vinden als wij een reëele en
honderd procent op feiten gebaseerde film
maakten van vieze krotbuurten in Amster
dam of Den Haag, van ongemanierde vler
ken of van de (toenemende) criminaliteit?
Iedere Hollander kent in zijn eigen omge-
ving ongemanierde, platte, grove naturen,
maar denkt er niet aan ze voor te stellen
aan het grote publiek als representatief
voor het Nederlandse volk. Dit is nu her
haalde malen gebeurd en gebeurt nog
steeds en U begrijpt dat één uitzending of
één verkeerd artikel, gepubliceerd voor
honderdduizenden, al het goede werk van
een handvol sympathisanten aan flarden
slaat.
Er stond ook eens een artikel in Vrij Neder
land (het blad dat ons het langst en het
kwaadaardigst ongunstig gezind is), waar
bij weer eens lang en breed werd gezeurd
over het minderwaardigheidsgevoel van de
Indo en waar hij flink van zich afbeet,
was het natuurlijk een vent met een supe
rioriteitsgevoel) de VN-lezer is de alleen
zaligmakende maatstaf) over de „met
wrokgevoelens overladen redactievoering
van Tong-Tong", over kwalijke nasleep
van ons ellendige koloniale verleden, enz.
enz.
Op geen dezer argumenten kan natuurlijk
worden in gegaan. Dat hebben wij een paar
keer gedaan en je belandt alleen maar
automatisch in die „wrokgevoelens menta
liteit", die overigens meer „nationaal Ne
derlands" schijnt te zijn (de onsterfelijke
haat tegen de „Moffen"; de tachtigjarige
oorlog als background van het huwelijk van
Prinses Irene, enz.). Je staat alleen ver
baasd dat een redactie zo koppig doof kan
blijven voor tegenargumenten, zo blind
voor een volksgroep van V3 miljoen bruine
Nederlanders die toch dag in dag uit in
goede verstandhouding en met groot nut
leeft in de Nederlandse Maatschappij, zo
ignorant tegenover werkelijk maatgevende
ethnische studiën en dat jaar na jaar.
Het is in feite de houding van juffrouw
Laps die zelfs niet aan kan nemen dat een
mens ook een zoogdier is!
Op alle verzoeken om tegen dit soort voor
lichting op te treden, kan ik werkelijk niet
meer ingaan. Niet alleen wordt dit uiterst
eentonig, maar het is eentonigheid van een
positief plebejisch niveau. Wie even naast
elkaar zet: een handvol brieven van een
handvol „sympathisanten" en daarnaast de
schrikbarende uitwerking van één beroerd
artikel, van één beroerde uitzending, en een
logge, inerte grauwe massa, die niets
zegt of doet, dan is het duidelijk dat ons
standpunt: „Stoppen met argumenteren
over wat wij te weinig doen" juist is. Want
het tekort, het ontzaglijke tekort zit daar,
daar en nog eens daar!
Wat mij in het bijzonder kwelt is het besef
dat er bij al dit gepraat en eindeloos gepraat
zo schrikbarend weinig gedaan wordt. Wij
zijn allemaal zo erg verdiept in ons eigen
bestaantje, dat alsmaar niet safe toereikend
wordt ondanks alle schone beloften van
politieke partijen, alsmaar niet Christelijker
en menselijker ondanks zoveel kerken, ter
wijl elders in de wereld onze broeders leven
in vaak ontstellende tekorten, dagelijks ster
ven van gebrek of aan onbestreden ziekten
(terwijl Nederland letterlijk uitpuilt van goed
betaalde doktoren en de burgerij kennelijk
toch maar niet gezonder wordt). Daar leven
miljoenen mens, die verlangen naar begrip
(Lees verder volgende pag.)
3