ieder op zijn eigen terrein het voedsel
zoeken dat hij behoeft. Ga heen, ik wens
je een voorspoedige jacht".
Alsof het dier hem begreep, bemerkten
Djemini's ouders even later hoe de reu-
zekat zich kennelijk stond te wrijven tegen
de stutpalen van het huis. Niet lang daarna
trok de hinderlijke, nare lucht weg. Aan de
sporen mocht ook Djemini zich de volgende
morgen overtuigen van het nachtelijk be
zoek, ofschoon haar op 't hart werd gedrukt
er met niemand over te spreken. Het zou
eens haar vaders superieuren ter ore kun
nen komen, die het dier misschien zouden
opsporen en doden. En de wraak van diens
soortgenoten laadden Djemini's ouders lie
ver niet op zich.
Toen het hele gezin naar Soerabaia ver
huisde, naar tangsi Soeloeng, viel het voor
de kleine meid niet mee de vrijheid in
Salatiga te moeten missen. Spelen en zwer
ven was er niet meer bij. Daarvoor in de
plaats het kazerneleven in benauwende
secties en vrouwenloodsen. Inplaats van
het geklater van pantjorans in de poelen,
overal het geroezemoes en drenzen van
kleine kinderen; inplaats van de heldere
roep van koetilangs en andere vogels, in
de vroege morgen al de blèrrende kijfstem-
men van tangsivrouwen tegen de kinderen
en tegen elkaar. Inplaats van spelen en
zwerven moest Djemini nu meehelpen met
het vele werk dat haar moeder verrichtte.
Want Djemini's vader Wagiman, kon in de
plaats komen van de dagverblijfhouder die
met pensioen was gegaan. Sindsdien stond
Wagiman buiten zijn normale diensturen als
een volleerde kastelein achter de tapkast
van zijn dagverblijf dat gemakshalve was
verbasterd tot ..dapoorblèk"; hij schonk er
limonades en siropen met ijs, kopi item en
kopi soesoe, thee panas dan wel thee met
ijs. Maar voor de geregelde aanvoer van
de snoeperijen zorgde Djemini's moeder.
Pisang en ketèlla gorèng, kripik, tjarang
mas, enz. Stapels van de aardknollen wer
den verwerkt; nooit scheen, daar een einde
aan te komen. Djemini moest haar moeder
aflossen bij het vele werk. Zo klein als ze
nog maar was, pakte ze flink aan, van de
Djemini trouwt met een Hollandse korporaal. Uit
dit huwelijk wordt het meisje Linda geboren.
vroege morgen tot de late avond. Eindeloos
was het aantal aan te dragen emmers water
voor de spoelbak; even eindeloos de te
hakken ijsblokjes uit de grote ijsstaven, die
in zaagsel waren verpakt.
Het gezin had zich intussen steeds meer
uitgebreid, zodat Djemini nu vier broertjes
en zusjes had. In een slendang droeg ze
doorgaans de jongste adik en zeulde die
overal mee. Hoewel ze haar ouders duchtig
meehielp sjouwen en ploeteren voor een
extra bijverdienste, vond ze toch tijd voor
haar spelletjes. Ze maakte er gewoon de
tijd voor vrij, zoals op die dag dat ze ging
nontonnen bij de Stadstuin.
Ze genoot zo intens van het schouwspel dat
de dansende ,,wong-londo" opleverde,
waarbij de njonja-njonja pating siebar kojo
widodari, zoals ze het uitdrukte d.i. rond-
wervelen als engelen dat ze alles vergat.
De tijd, haar moeders boodschappen, het
vele werk dat thuis wachtte... Een harde
„pletok" op haar hoofd deed haar ver
schrikt omkijken. Tussen de nontonners
achter zich ontdekte ze haar vader, die
met gestrekte arm juist ver genoeg kwam
om zijn plichtsontrouwe dochter tot de orde
te roepen door haar met de knokkel van
zijn gekromde middelvinger een ,,pattak"
toe te dienen. Djemini wreef zich de pijn
lijke plek en gleed tussen de benen van de
kijkers door uit het gedrang en uit het ge
zicht van haar vader, om weg te ijlen si-
pat koeping richting Pasar Toeri. Voor de
verdere dag zou ze uit de buurt van haar
vader blijven, want dat hij de moeite nam
haar te zoeken voorspelde al te weinig
goeds. Vader Wagiman regeerde zijn kinde
ren hardhandig, terwijl die handen nog los
zaten ook.
Jaar na jaar ging voorbij, waarin niet veel
bijzonders gebeurde.' In elk geval niet met
Djemini's familie. Wel werd de geschiede
nis van de Pallils opgerakeld, die sinds
enkele jaren waren weggegaan, toen Lih'
Pallil „prèmman" vrij man werd, uit
dienst ging. De Pallils waren een kinderloos
echtpaar van rijpere leeftijd zij, lang en
mager; hij, massief en gedrongen van ge
stalte met 'n kalende kruin die lange tijd
de overburen waren geweest van Djemini's
ouders in hun chambree. Djemini, nieuws
gierig als alle kleine meisjes wanneer ze 'n
oudere seksegenoot zich zien optutten en
mooi maken, had vrouw Pallil daarbij vaak
begluurd; stiekum, nadat vrouw Pallil haar
eens snauwend had weggejaagd. Die reeg
zich vreselijk in met een meterslange
„kemben"; ze droeg ragdunne kabaja's met
straksluitende mouwen en vulde haar boe
zem op met doeken. Het uitgedunde haar
bond ze samen met een valse „paarde-
staart", tjemara genaamd, zodat de haar
wrong die ze kunstig ineen wist te draaien,
als een zware vracht laag in haar nek hing,
wat het summum van vrouwelijk schoon
betekende. Uren besteedde vrouw Pallil
aan haar toilet; iets waar de anderen zich
gruwelijk aan ergerden en gniffelend de
spot mee dreven. Men fluisterde hatelijk
dat ze het wel doen moest om haar man te
boeien.
De straksluitende mouwen van haar kabaja
dienden om de schijn te wekken als had ze
nog stevige, mollige armen. Behalve vrouw
Lin Scholte (nonna iip-iap) met haar moeder
Djemini
Pallils ijdelheid, was het bezit van ettelijke
dinars gouden tientjes waarmee ze
haar baadje van onder tot boven dicht-
spelde, de andere vrouwen een doorn in
't oog. Nog meer spot en afgunst oogstte
ze met haar dwaze vertoning, om meerma
len op een dag van kleren te verwisselen.
Ze droeg ook nog vijf oekons gouden hal
ve guldens in haar wrong gestoken. Het
werd erger met haar goudmanie. Ze leek
haar vergane jeugd te willen verblinden
met goud; ze droeg het aan haar polsen en
vingers; goud droeg ze om haar hals en in
haar oren, ja zelfs goud in haar gebit,
waardoor ze letterlijk straalde de zeldzame
keren dat ze lachte. Maar alle ijver en
moeite ten spijt, om haar verloren jeugd
terug te halen, bleven Lih' Pallil's ogen
onverdroten zoeken en rusten op rondere
vormen dan de hare. Het was dan ook niet
te verwonderen dat vrouw Pallil erg jaloers
was; een hebbelijkheid, waar ze haar man
voortdurend mee achtervolgde en diens
leven vergalde. Het moest stellig voor bei
den een opluchting zijn geweest, toen Lih'
Pallil er zijn dienstjaren vol op had zitten
en de dienst verliet. Snoevend vertelde
vrouw Pallil rond dat ze een huisje hadden
gekocht met een ruim erf er omheen in zijn
geboortedorp.
Voor het laatst keken de vrouwen haar met
afgunst na toen ze voorgoed uit hun midden
wegtrok. En het was enkele jaren na hun
vertrek dat „kabar angin" de Pallils weer
volop in de belangstelling deed komen.
Hun naaste kampongburen uitten er hun
verwondering over, dat ze vrouw Pallil al
een paar dagen misten. „Oh, ze is naar
familie in de stad, en toen ziek geworden",
gaf Lih' Pallil ten antwoord. Enkele dagen
later kregen ze op hun belangstellende
vraag hoe het met haar ging, het antwoord
dat vrouw Pallil aan de beterende hand
was en gauw thuis zou komen. Dezelfde
dag ging Lih' Pallil weg om een paar dagen
daarna terug te komen als een treurende
weduwnaar. Nadat hij een slametan had
gegeven voor de zielerust van zijn vrouw,
verkocht hij het huis en vertrok naar de
7