NAVORSER VAN DAALEN eiland), waarop het verbaasde antwoord: „Verdrietig? Dat is toch niet verdrietig; dat is juist prettig!" Tong-Tong is voor al zijn lezers een vreugde, geen verdriet. Het pra ten over „toen froeher" is een geluk! De trots van Indo's om van uitvaarders af te stammen, van wereldreizigers, die thuis helaas bekeken worden als „avonturiers „zwervers", „ontrouwen", dit vindt men terug in „Toetie" in het gesprek tussen Charles moeder en zijn vader: „Je moeders tweelingbroeder is een wereldreiziger, niet waar Geerte? Jullie mogen wel trots op hem zijn!" En het antwoord: „We moeten hele maal niet trots op hem zijn, hij is niet een wereldreiziger, hij is een zwerver. Ik houd niet van zwervers; zij zijn niet trouw nee... En het vervolg op dit gesprek tussen de professor uit Indië (een geïsoleerd mens in de universiteitsstad) en Charles: „Een mens hoeft niet altijd ontrouw te zijn, Charles, te verloochenen; het gekende, het verleden in zekere zin te verloochenen voor het nieuwe, de toekomst als je het zo noemen wilt, maar ook niet andersom, Charles! Ook niet het nieuwe verloochenen voor het oude." (Re deneren, redeneren...) Hier zit after all de kern van de grote ver wijdering tussen „thuiszitters" en „uitvaar ders" (ook al zijn het tweelingen!) en hunne kinderen: zij blijven zwervers in de (meestal verborgen) opinie van de thuisblijvers, dus ontrouwen, dus verloochenaars. Er is nog steeds geen inzicht wakker geworden in het evenwicht tussen „oud en nieuw". Daarom is er b.v. ook geen band tussen Hollanders thuis en Hollanders in Amerika of Australië. Hoogleraren doceren nog steeds dat „het niet het beste deel des volks is dat emi greert." En misschien blijft dat wel eeuwig zo in Nederland. En is dit dus een typisch Nederlands patroon van leven. En DUS bestaat daarnaast het patroon van de Indo. De uitvaarder Charles (Tsjalie) trouwt met een Indisch meisje en „natuurlijk" is een van de kinderen, George (Tjrot), een „echte Indo", die „natuurlijk" niet opschiet in de maatschappij en „natuurlijk zijn tijd ver doet met krontjongen. En „natuurlijk" komt het tot een conflict tussen vader Charles en George, en noemt Charles die krontjong „rommel" enz. en grijpt George zijn guitaar en zingt pantoens, na elke pantoen uitda gend roepend: „Is dit rommel? en de va der: „Nee, dat is geen rommel!" Keer na keer. Ook al noemt Maria het woord kront jong niet en noemt ze het woord Indo niet. En ook al is Charles carrière in Indië ge slaagd, zijn nostalgie naar Holland gaat niet verloren. Hij gaat zonder Toetie met verlof en vindt ergens een lange, blonde vrouw, maar komt toch bij Toetie terug. Die ver geeft en vergeet. Ah, de „ontrouw van de zwerver" ligt er duimendik bovenop bezien van het standpunt van „de man met avontuurtjes" thuis. En wie begrijpt dat het anders is? En eigenlijk tragisch en ongeluk kig? Omdat deze ontrouw geboren werd (en nog steeds wordt) uit stugge afwijzing en gebrek aan begrip? „Jonge Tsjalie" mislukt in Europa en draait de pot in. Reden om hem te verloochenen en te vergeten, het zwarte schaap. Maar dan belegt Toetie een familieraad: iemand zal naar „adik" toe moeten om hem af en toe op te zoeken in de gevangenis. En na tuurlijk wil niemand. DUS gaat Toetie, met als enige hulp haar baboe Itih, een fantas tische reis van twee Oosterse vrouwtjes naar het verre en vreemde London. En het is echt gebeurd! Ik weet niet hoe Nederlanders deze twee verhalen lezen. Misschien als „even gek als alie andere verhalen van Maria Dermoüt, al zijn ze natuurlijk mooi". Maar daarom blij ven al deze verhalen dus vreemd in de Nederlandse literatuur. Zoals Kloos zei; „alles wat heel ver is en heel schoon" (die perlemoeren lucht, etc.). Voor de Indischman is „Donker van Uiter- lijk" echter een duidelijke deur naar alle andere verhalen van Maria Dermoüt. Want in de werkelijkheid van de Tropen-Euro peaan kan men nog doordringen via Geerte en Charles (als men wil en kan) en als men deze twee verhalen „onder de knie" heeft, kan men pogen meer te begrijpen van de andere verhalen. Als men kan en wil. Dat zal de toekomst dus nog moeten leren. Maar in elk geval mogen wij de samen stellers van de beide laatste bundels, E. S. A. J. Kist-Dermoüt en Johan van der Woude, dankbaar zijn dat zij de deur gevon den en opengezet hebben. T. R. In Het Brakel-Harderwijksche Geslacht Van Daalen", samengesteld door E. A. F. Blokhuis, en aanwezig in het Centr. Bur. v. Gen. onder No. 3552, vindt men achterin (ik meen p. 163 e v in een aanhangsel een aantal niet verwante personen van dezelfde naam. Ik heb die gegevens aan de hand van de Reg. Alm. nog wat gecompleteerd en gecorrigeerd, maar wat mij meer interesseerde was hun afstamming. Aan de hand van uitloopboek en monster- rolboeken, benevens enkele literatuurplaatsen en mededelingen van de hr. E. B. Vogler te Den Haag, laat zich het volgende verhaal opstellen: Francis van Daalen, geb. Gent 1706/7, zeilt 7-1-1738 uit als jong matroos op de „Meijenbergh" voor de Kamer Zeeland. Hij komt 21-8-1738 ter rede van Batavia aan, wordt direct doorgezonden naar Padang om daar aan wal dienst te doen, staat ook in 1739 aldaar te boek, 1740/1 te Batavia, 1742/55 te Padang, 1756 te 1757/60 te Batavia, 1761/72 te Padang: 1761 als smid, 1764 als huis timmerman, 1770 als gegagieerde (m.i.v. uit. juli), terwijl in 1772 zijn gage voor het laatst uitbetaald wordt; hierbij staat aangetekend dat hij dan 65 jaar is waaruit zijn geb. in 1706/7 volgde. Tij dens de bezetting van Padang door de kaper Franpois Ie Méme (7-22 decem ber 1793) is hij ziek (vs. brief van Chas- sé dd. 2-1-1794 aan de bewindhebbers te Batavia). Op 5-11-1795 is hij mede ondertekenaar van een verzoekschrift of verklaring in verband met de over gave van de stad aan de Engelsen. Daarna houden alle gegevens op. Ik vergat nog te vermelden, dat de voornaam Francis alleen in het uitloop- boek voorkomt, daarna wordt hij steeds Frans genoemd. Volgens een familie kroniek van een afstammeling, is zijn vrouw geboren in 1744 en ov. Padang 1823. In de „Naamlijst en Zielsbeschrij- ving der Inwoonderen" in de brief van Von Erath dd. 21-12-1790 aan de Hoog- EdelHeedens te Batavia wordt zijn ge zin opgegeven als te bestaan uit: ,,1 man, 1 vrouw, 1 zoon en 3 dogters". De zoon is Paulus van Daalen, vs. het Bevolkingsregister van 1823 waarn. ven dumeester en agent der Weeskamer, en toen 39 jaar oud, dus geb. 1783/4. Hij moet kort na 1823 overleden zijn. Hij wordt ook vermeld in het in de aanhef genoemde boek, waar gezegd wordt dat hij getr. was met Catharina Juliana Gam, die als wed. tr. met Johannes Her- manus Gesing. Twee zoons worden ge noemd: Frans, geb. 1812 (klerk Res. Kant., ov. 20-2-1869, A 1870) en Willem Caspar geb. 1816, klerk Alg. Ontv. Van de eerste is geen nageslacht bekend, van de laatste wel en ik hoop dat en kele leden daarvan op Tong-Tong ge abonneerd zijn. A 1834 vermeldt echter nog het huwe lijk in 1833 van Anna Cornelia van Daa len met Heinrich Burger. Dit zou een zuster kunnen zijn en als zij in 1814 geb. is, zou zij bij haar huwelijk 19 jaar ge weest zijn. Nu terug tot de drie dochters van Frans Sr. Een daarvan is volgens de fa miliekroniek Magdalena van Daalen, geb. 1769 en ov. Oelakan Padang 1854. A 1856 vermeldt echter op 13-9-1854 in de afd. Priaman het ov. van Maria van Daa len. Misschien heette zij voluit Maria Magdalena en was Maria haar roep naam; misschien ook is Magdalena een vergissing van de kroniekschrijfster. Ze ker is het een vergissing, waar zij zegt dat deze dochter in 1785 met Ds Dede- ringh trouwde: de ziekentrooster Theu- nis Dederingh kwam pas 17-7-1787 te Batavia aan en 28-5-1789 te Padang, zodat ze ws. pas 1790 getrouwd zijn. Van de beide andere dochters van Frans Sr. heb ik geen spoor gevonden; misschien zijn zij getrouwd en naar el ders vertrokken, misschien ook wel ov. voordat de opgaven van overledenen in de Alm. begonnen (voor Padang was dat voor het eerst in A 1831). Maar nu heb ik één groot bezwaar te gen dit verhaal en dat is dat Frans Sr. bij de geboorte van Maria/Magdalena 62 a 63 jaar oud was en bij de geb. van Paulus ca. 77 jaar! Zijn vrouw was van 1744 en aannemende dat zij in 1765 ge trouwd is, dan was Frans toen 58 59 jaar oud (37 38 jaar ouder dan zijn jonge vrouw!). Het wil er bij mij niet in, dat hij als jongeman in 1738 in In dië komt, 27 jaar wacht met trouwen! Dit zou verholpen kunnen worden door aan te nemen, dat hij in 1740 trouwde, in 1741 een zoon kreeg en die eveneens Frans noemde, en dat het deze laatste was die met het meisje van 1744 trouwde. De voornaamste re den voor mijn vraagstelling is dan ook dat ik graag zekerheid zou willen heb ben omtrent het al of niet bestaan heb ben van deze voorlopig hypothetische Frans Jr. 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 11