Oud-fuselier vertelt De rot post (III) Een protest En nu is het toch wel nodig dat ik jullie iets vertel over onze patrouilles, want die liepen we ook nog in onze vrije tijd. De militair was op Nias gepoot om een eind te maken aan de onderlinge stammen- oorlogjes en om het koppensnellen tegen te gaan. Want dit laatste was een inheemse ziekte; een jong man kon pas trouwen na dat hij eerst bewezen had een volwaardig krijger te zijn door zijn bruid-in-spe een ge snelde kop te brengen. In elke Niasse hut hing een rijtje schedels aan een bam- boetje, hoe langer het rijtje, hoe aanzien lijker de familie. Nu stak er verbazend weinig krijgshaftigs in dat gesnel. Het was als regel meer sluipmoord dan iets anders; het draaide meestal uit op een overvallen ladang, of een jager die in een hinderlaag viel.Maar de Compenie wilde nu eenmaal dat de daders opgespoord werden en als 't kon, voor de kadi geleid. De kadi was dan in dit geval de Civiel Gezaghebber. Na mijn tijd is eens een hele militaire pa trouille overrompeld en tot de laatste man gesneld; toen moest een vorstentelg zijn bruidschat verzamelen en vond het nodig een apart dokstukje te presteren. Onze taak was dus deze kwajongens op te vatten. De luitenant had een paar verraaiers in dienst, die hem op de hoogte hielden van hetgeen er zowat in de onderafdeling uitgespookt werd. De luitenaar zelf sprak vrij aardig Nias en gaf zich moeite om het nog beter onder de knie te krijgen. Willem de Zwijger echter scheen in die richting na tuurlijke aanleg te hebben en kon vlot met de heren spreken. De verraaiers kwamen nooit in het bivak; later pas drong het tot mij door dat de berichtgeving liep via de Niasse-vrouw van de chinees. Willem slen terde vaak langs het strand naar de Baba, kreeg wat groenten los uit diens tuin, maak te een Niaspraatje met moeder de vrouw, die een hoop nieuws vergaarde van de tokobezoekers en het overbriefde. Willem- zelf hield altijd zijn kaken wagenwijd op elkaar, daarvoor was het dan ook de Zwij ger. Het kon dan gebeuren dat een patrouille uit moest met vrij exacte gegevens wie op gevat moest worden en waar. Verder lie pen we patrouille om de oorlogslansen in te nemen, de kortere Jachtlansen, de var kens-lansen met weerhaken mochten zij houden. Dan was er toezicht herendienst, practisch alleen het wegkappen van de alang-alang op de als verkeerswegen aan gemerkte voetpaden, en dan niet te ver geten de passenregistratie. De malaria was oorzaak dat je maar zel den uitrukte met de brigade waar je bij hoorde; dan was de een ziek en dan de ander. Officieel mocht niet uitgerukt worden met een sterkte beneden 15 karabijnen, wij had den marechaussee bewapening, maar ook hieraan werd de indische mouw gepast; twee gammele koortslijders hobbelden de eerste paar KM's mee en keerden daarna ziek terug, uitgevallen. Dan was aan de papieren voorschriften voldaan. Ik weet nog hoe ik eens met Rietwijk mee moest als Pang. De baas had zijn opdracht, trouwens op een gegeven plaats voegde zich een ver- raaier bij ons, die precies wist in welk huis van een bepaalde kampong zich twee ge zochte snellers zouden bevinden. Dat huis werd omsingeld, de honden kropen zonder te blaffen met de staart tussen de benen voor ons weg. Rietwijk had ons vooraf ge- instrueerd; ik moest met hem en twee fuse liers naar binnen; denk erom als zij binnen zitten hebben zij reeds vooraf een gat in de atap gemaakt om bij onraad naar buiten te springen, dus direct er bovenop. Je kan natuurlijk direct zien wie wij hebben moeten, want dat zijn knaapjes die hem smeren willen. Zo gezegd, zo gedaan, één van de jongelui pakte een lans die tegen de wand stond en had misschien Rietwijk willen aanvallen, maar was iets te laat, kreeg een schot door het hart. Inmiddels was ik nummer twee op den nek gesprong en, die aan het dak wou frunneken; op dat blote gladde lichaam kon ik moeilijk hou vast krijgen, het bleek bovendien een po tige knaap te zijn en wij rolden al worste lend over de baleh-baleh. Maar ik kreeg hulp; een fuselier stond al klaar met zijn klewang, toen hij de kans schoon zag, zwaaide hij die - en sloeg practisch de bodem uit mijn bamboehoed, een paar cen timeter zat nog vast. Rietwijk vond het ver- makelijk.het leek zo aardig op een theepot met deksel vond hij; afgezien van het feit dat mijn schedel wel eens de deksel had kunnen zijn, betreurde ik mijn hoed, bam- boehoeden waren nog niet officieel uitrus tingstukken, doch buitenmodel en moest je zelf betalen. Enfin, een reep pleister er om heen en hij was weer zo goed als nieuw. Een andere keer met Willem de Zwijger werd ik 's nachts door hem aan de lage achterkant van een huis gepoot om 'n even tuele vluchteling op te vangen. Die hut stond aan de rand van de kampong en aan mijn kant was dus de hut hoog boven mijn hoofd. Het nut leek me erg problema tisch, want het regende mieserig en ik kon geen hand voor ogen zien. De man-in-kwestie sprong inderdaad uit het dak en uitgerekend practisch boven op mijn kop; ik maakte, geloof ik, drie sal- to-mortale's en mijn karabijn was poten. Het angstzweet brak me uit, Ik dacht aan degradatie en krijgsraad enz.; na lang rondkruipen in de drek vond ik goddank mijn karabijn weer, maar aan Willem durf de ik niets daarover te zeggen. Op het kantoor verhaalde ik het later wel aan de luitenant, die van mening was dat ik er weinig aan doen kon, maar beter deed ook nu nog niets aan Willem te zeggen. Hij heeft er een pest aan, als hij geen succes boekt. Registratiepatrouilles daar kreeg ik al di rect een hekel aan nadat in een te registre ren kampong alles ziek bleek te zijn aan pokken. Pius joeg de hele patrouille in de looppas weer de kampong uit en meteen uit angst voor besmetting een half uur de stromende kali in. Het neusje van de zalm was toezicht op wegwerken met Rietwijk. Je kon een bivak voor meerdere dagen betrekken, dagpa trouilles maken en Rietwijk ging elke nacht jagen. Hij kon behoorlijk snierken en maak te verrukkelijke tjeleng-carbonaadjes. ACEE Naar aanleiding van het verhaal „De Rot- post" (Oud-Fuselier vertelt) in onze laatste nummers, ontvingen wij een brief van „Nekkie", die ons verzocht, het volgende te publiceren: ,,De sterke verbalen in Tong-Tong in de ru briek Oud-Fuselier zijn met een lepel zout nog wel te verwerken. Maar dat de huishoudsters van de Jannen voor lellebel worden uitge maakt, dat nemen wij niet. Minah en Sarina hebben beter verdiend. Zo'n Lellebel" was de hele dag in de weer. 't Begon al direct na dè reveille met belandja. Als d'r laki van de dienst thuis kwam, had ze een lekker potje voor hem klaargemaakt. Je kon ook bij haar in de sajoer-sambal menage komen voor 'n heel kwartje in de vijf dagen. De hele dag zal lellebel" te wassen en te plassen. Voor een paar stuivers waste en streek ze je pakeans. Veel gegradueerden hebben hun strepen te danken aan huishoudster Minah." Het woord „lellebel" mag dan op sommige plaatsen onder de Jannen zonder de minste slechte bedoeling een zeker burgerrecht hebben verkregen, nochtans vinden ook wij deze benaming bepaald minder prettig ge kozen (Red. Tong-Tong). DE TROUWLUSTIGE VRIJGEZEL Een jonge Indo beklaagde zich bij een vriend, dat hij bij de jonge meisjes geen kans had. De vriend bracht hem bij een doekoen, aan wie hij zijn probleem voor legde. „Djangan takoet, betaal me vijf pop en 't komt in orde. Hier is de sigaret; jij zit onder waringin en toenggoe. Komp mooi meisje voorbij, jij steek sigaret aan en blaas de rook in haar gezig dan jij zelf zien als zij wil, jij breng haar hier en ik trouw jullie." De instructies van de doekoen volgend, nam hij plaats onder een grote waringin. Er kwam een vrouw voorbij. „Móh zeh, da maoe, zij loop mank." De tweede keek scheel naar hem ,da maoe, zij kijk naar een ander." Maar de derde beviel hem. Fluks stak hij de sigaret op en blies haar krachtig de rook in 't gezicht. Ze lachte en kwam naderbij; liet zich willoos door hem meevoeren. Hij bracht haar, dol gelukkig naar de doekoen. Deze keek en keek „Wah tjilaka dèh, mijn eigen vrouw gaat niet door!!! 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 17