Ik was adjunct-brandmeester Echt brandweerbloed verloochend zich nooit! door JACQ. VREKE Van jongs af heb ik grote belangstelling gekoesterd voor branden. Niet omdat ik in de wieg gelegd ben als pyromaan, doch omdat ik geboren ben in Rotterdam. En dan kan men weten dat omstreeks de eeuwwisseling mijn geboortestad of beter gezegd, geboortehaven; immers, Amsterdam is een stad met een haven en Rotterdam is een haven met een stad beschikte over een enthousiaste vrijwillige brandweer. Dit verklaart, dat iedere rechtgeaarde Rotterdammer van huis uit brandweerman is. Is het dus 'n wonder, dat ik zelfs als school jongen al m'n thema's in de steek liet, als ik van de schoenmaker om de hoek het alarm fluitje hoorde klinken? En mij met grote snelheid naar het brandspuithuisje in de 2e Pijn- ackerstraat spoedde, om houvast te krijgen aan het zeer lichte ladderwagentje? Het zwaardere werk was door Spuit 13 toe vertrouwd aan de „geaffecteerden" bij de Rotterdamse Vrijwillige Brandweer, meren deels bestaande uit lieden, die hun hand werk thuis verrichtten en 't op elk gewenst of ongewenst ogenblik in de steek konden laten, om hun benen uit het lijf te lopen naar de plaats des onheils. Ja, ik voelde me een hele Piet, als ik op m'n spillebenen het ladderwagentje mocht voortduwen, ach ter de met een kabeltouw voortgetrokken spuit of indien een buurjongetje me de loef had afgestoken mij moest verge noegen met het plaatsen van het rode onheilsvlaggetje in een kokertje, aange bracht om een lantarenpaal, welk vlaggetje min of meer de richting moest aanduiden, om laatkomende spuitgasten duidelijk te maken, naar welke windstreek hun spuit was vertrokken. Het getoonde enthousiasme was bewonde renswaardig. En de snelheid, ondanks de primitieve middelen, eveneens. Want ver geet niet, dat onze concurrerende „geaffec teerden" van Spuit 15 niet zo ver van de onze af waren, in de Jensiusstraat. 't Was dus terdege zaak, die concurrenten vóór te zijn, want de spuit, die het eerst water gaf, kreeg van het Gemeentebestuur een premie. Met het gevolg, dat wanneer twee „con currerende" spuiten op het punt stonden gelijktijdig water te geven, er altijd wel een „geaffecteerde" te vinden was vaak een slager die op vakkundige wijze de slang van de tegenstander wist door te snijden. Gaf mijn spuit dan het eerst water, wel, dan steeg er een luide vreugdekreet op. Van wege de premiel Die premie werd dan naderhand genoeglijk besteed, meestal in een buurtcafé, bij welke festiviteiten ik he laas afwezig moest zijn vanwege m'n prille leeftijd. In indië Vele jaren later, het tot adjunct-brandmees ter van de Medanse Vrijwillige Brandweer gebracht hebbende, had ik echter gelegen heid m'n schade ruimschoots in te halen. En nu men schier dagelijks wordt opge schrikt door felle branden, zoals die in andere jaren zelden of nooit voorkomen, ligt het voor de hand, dat het bloed in m'n (nog niet verkalkte) aderen begint te zieden. Heus, echt brandweerbloed verloochent zich nooit! In 1922 werd ik redacteur van de „Deli Courant" in Medan, het roemruchte Deli op Sumatra's oostkust. En qualitate qua moest ik lid worden van de Witte Sociëteit. Door m'n hoofdredacteur, de heer J. J. van der Laan werd ik geïntroduceerd in een krin getje oud-Delianen, van wie er één tot me zei; „Ben je Rotterdammer? Dat hoor ik aan je spraak." Zijn diagnose verbaasde me uitermate, om dat ik in de mening verkeerde en nog verkeer dat ik zuiver Hoog-Nederiands spreek. In elk geval moest ik bekennen, dat m'n bakermat aan de oevers van de Rotte had gelegen. „Dan ben je bij deze benoemd tot adjunct brandmeester", liet m'n zegsman erop vol gen. Hij bleek de populaire secretaris van de Medanse Brandweer te zijn, die nader hand m'n vriend werd, nu wijlen de heer Leen Schravesande. Deze benoeming viel me wel wat rauw op de maag en daarom verklaarde ik: „Maar ik weet van brandblussen en zo geen sikkepit af." „Flauwe kul", zo wuifde hij m'n bezwaren weg, „iedere Rotterdammer is een geboren brandweerman. Op een enkele uitzonde ring na zijn alle leden van ons korps Rot terdammers." 't Was geen borrelpraat, want enkele dagen later ontving ik m'n officiële aanstelling, bekrachtigd door de commandant van de M.V.B., de heer Anton Pieter Varekamp (directeur van A. P. Varekamp C. N.V., uitgeefster o.a. van „De Sumatra Post") en de secretaris, de heer L. Schravesande. Waaruit bestond m'n actief aandeel? Dat is vlug verteld. Tijdens een oefening met Spuit 5, ondergebracht op de Pakhuisweg, waar ook de „Deli Courant" was gevestigd, werd mij als blijvende taak opgedragen de „wonden" in de slangen te „verbinden". Ik rende dus in voorkomende gevallen alle slangen af, en waar ik hier en daar water omhoog zag spuiten, legde ik een leren verband ter afsluiting aan. Een leuk kar weitje, waaraan ik me met hart en ziel wijdde, al droop ik van het nat, indachtig aan het bekende spreekwoord: Men telt de uitslag niet, doch het doel alleen. Hoe werden wij, fervente brandweerlieden, bij tij en ontij gewaarschuwd, dat er brand was? Heel eenvoudig. Op de watertoren in de Chinese wijk en op het Avros-gebouw, in het hartje van de stad, begonnen dan oorverdovend sirenes te loeien. Met het gevolg, dat nieuwsgierigen vaak eerder ter plaatse waren als toeschouwers dan wij, die eerst onze spuit per fiets moesten gaan ophalen. Zekere nacht wilde het geval, dat een paar spuiten niet door de drom belangstellenden heen konden, hetgeen onze commandant niet nam. Het werd een hele rel, tot in de gemeenteraad toe, waarna manmoedig be sloten werd de sirenes af te schaffen en de brandweer telefonisch te waarschuwen. Te dien einde kregen wij, vrijwillige vuurbe- dwingers, op het schakelbord van de tele fooncentrale van de Deli Spoorweg Mij. een rood lampje. Was er brand, dan stopte de inheemse telefonist de verbinding in het gaatje met het rode lampje en herhaalde onophoudelijk: „Kebakaran di kampong Si Itoe" (Brand in die of die kampong), welke alarmsysteem een geweldig succes bleek. Totdat men er naderhand toevallig achter kwam, dat vrij veel nieuwsgierigen het voor elkaar hadden gekregen, ook zo'n rood lampje op het schakelbord te krijgen, omdat ze geen enkele „mooie" brand wilden mis sen. Aan die ondergeschoven „brandweer lieden" in de weg lopers moest toen weer paal en perk worden gesteld. Ja, het pad van een echte brandweerman gaat niet altijd over rozen. Het materiaal Het materiaal was in die dagen natuurlijk ook niet om over naar huis te schrijven. Maar in elk geval beschikte de M.V.B., behalve over de per fiets voortgezeulde handspuiten, over een ladderbrigade. Op de (Lees verder pag. 7) De Medanse Vrijwillige Brandweer rukt uit. Van links naar rechts: Van Heil, brandmeester; Vréke, Van Pinxteren en Michelsen, adjuncten. In hun midden: Spuit 5, een antl-diluvlaans voorwerp! 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 6