"ftt* DJOKJA i Briljanten markiesrinqen Briljanten oorknoppen IK WAS ADJ. BRANDMEESTER (vervolg) bok van de ladderwagen troonde een ener gieke assistent-apotheker van de bekende Apotheek Rathkamp, die nogal bijziende was. Maar over dergelijke mankementen vielen we niet. En die ladderwagen werd getrokken door een muilezel, die zich mees tentijds stond te vervelen in zijn stal van Gemeentewerken. Die muilezel was een celebriteit en heette Jetje. Deze naam was zeer toepasselijk, omdat het dier vermoe delijk de bekende slagzin waar wilde ma ken: „Jetje kan me toch niet krijgen". Im mers, het kostte steeds de grootste moeite om Jetje, eenmaal ingespannen, aan het lopen te krijgen. Doch Klingalese koelies wisten daar raad op. Dank zij een bos wortelen. En was Jetje eenmaal op gang, dan was ze hoewel het een „hij" was! niet meer tot stilstand te brengen. Zodat we vaak als we inderdaad de ladderwagen nodig hadden, Jetje van alle kanten voorbij zagen stuiven, straat in, straat uit, maar niet door de straat, waar het onontbeerlijk materiaal nodig was. Het een en ander ging desondanks wel gepaard aan een vervaar lijk belgerinkel van onze apothekers-assis tent. Men begrijpt reeds, dat hier eindelijk moest worden ingegrepen. Onze commandant, de heer Varekamp in de wandeling Anton Pieter geheten deed ernstig beklag bij de burgemeester van Medan, Daniël baron Mackay (een oud-marine-officier, evenals de heer Riedel, commandant van de Am sterdamse brandweer), welk beklag tot uit voerige debatten in de gemeenteraad leid de. Doch ten slotte kreeg de commandant zijn zin, nadat hij gedreigd had af te zullen treden, omdat hij geen verantwoordelijk heid meer op zich durfde nemen. „De gebouwen worden hoe langer hoe hoger, en als straks het Avros-gebouw of het Juliana Huis in brand staan, op de bovenste verdieping, kunnen onze mannen er niet bij", zo had hij uitgelegd. Voor deze argumenten ging de gemeente raad door de knieën, zodat de M.V.B. werd uitgerust met gemeentelijke sproeiwagens, die door een listig handomdraaien om te to veren waren in motorspuiten, tevens ladder wagen. (Wordt vervolgd) Door omstandigheden, vakantie, is dit blad te laat verschenen, waarvoor on ze verontschuldigingen De Redactie Vlamingstr. 5 - Den Haag - Tel. 11.66.77 Ruime keuze in: t (22 kt. goud) f en (Vervolg van pag. 5) „PETJO" EN ZUIVER NEDERLANDS Laten wij een eenvoudig voorbeeld bekij ken: het werkwoord „lopen". O.T.T. ik loop. In het petjo ook: ik loopt, naar analogie van jij loopt, hij loopt, U loopt. Het is gemakkelijk zo. ledereen begrijpt je toch, immers? Bovendien is dat loop sadja zonder t toch ook verwarrend, want waarom schrijf je b.v. ik word zonder t, terwijl je toch duidelijk hoort: ik wort. Dus wordt er dan ge-,,hypercorrigeerd" en gezegd: ik wor. En dat is weer fout! Dus dan maar lie ver overal een t achter. Gemakkelijk. Twee vormen alleen maar: „loopt als eentje en lopen als veeltjes". V.V.T. ik heb gelopen. Al die hulpwerk woorden van tijd zijn alleen maar lastig. Als je het woordje „al" gebruikt, is het e- ven duidelijk: ik loop al, ik eet al, ik slaap al. Indonesisch: saja soedah djalan. Het klinkt bovendien mooi finaal: al is al. Afge lopen O.V.T. ik liep. Daar heb je weer het hele probleem van zwakke en sterke werkwoor den. Gebruik toch net als de Indonesiërs (en veel andere volken) gewoon de stam en voeg daarbij het tijdsbegrip bij, dan ben je klaar: histeren ik loop. Nu is de verle den tijd toch ook duidelijk bepaald. Kema- ren saja djalan. Gekke lui, die Europeanen. Eerst maken ze moeilijke grammatica's, zodat je grijs wordt van het leren van an dere talen, en dan maken ze het Esperan to, waarin een vette streep door alle ver buigingen en vervoegingen wordt gehaald! V.V.T. is precies hetzelfde als de O.V.T. dus: histeren ik loop. Wil je precies duide lijk maken dat de handeling nog niet afge lopen was, dan zeg je: histeren ik haat noh lopen en toen ik siet Si Pèak. Dat is misschien ook weer een Indonesische ver taling van kemaren saja lagi djalan. Het is allemaal erg precies en erg duidelijk. De toekomstige tijd wordt eveneens met behulp van een tijdsbepaling opgelost en weg met alle hulpwerkwoorden: O.T.T.T. ik zal lopen. Wordt: morhen ik loop. Ook de ingewikkeldste tijdsvormen van werkwoorden „uitgevonden" met tijdsbe palingen. Neem b.v. de V.T.T.T.: ik zal ge geten hebben: om drie uur (of morhen of strak) als al klaar eten (habis makan). O.V.T.T. ik zou lopen. In b.v.: Ik zou eigen lijk lopen, maar besloot te fietsen. „Eihen- lijk (of betoel-nja) ik wil lopen, maar dan ik haat fietsen maar". V.V.T.T. ik zou gelo pen hebben, in b.v. „Ik zou gelopen hebben, maar gelukkig vond ik nog een fiets" wordt: Helukkih maar ister fiets, als niet, lopen Peh!" Lekker en foutloos! Passieve en actieve vormen, activeringen, inchoatieven, ze worden allemaal gemaakt met hulpwoorden als worden en gaan. Veel gehoord is b.v.: Pètak, je wor geroe pen door Mama" in plaats van „Piet, Ma roept je!" Hier komt duidelijk het „di-pang- gil" om een hoekje kijken. „Ik denk dat ik maar ga lezen" wordt: „Ah, ik haat lezen, ah!" Het werkwoord gaan plus het bijwoord nog (noh) wordt gebruikt om aan te duiden dat een handeling nog niet voltooid is, b.v. „Ik haat noh lopen en toen ik wor gesrobot door Si Ompong." (lagi djalan - di srobot. Ontegenzeggelijk is deze taal veel leven diger en veel beeldender dan welk perfect grammatciale taal ook. Dit wordt nog ver sterkt door het gebruik van een on- melijk aantal tussenwerpselen van ongeloof lijk beeldende kracht. Van b.v. vallende voorwerpen: toek (b.v. van een bikkelbal), doek (groter voorwerp, enigszins veerkrach tig), boek of bók (nog groter enigszins veerkrachtig voorwerp; nangka of mens); brak (groot en niet veerkrachtig), brek (niet veerkrachtig en plat uitslaand: goebrak (groot en brekend), ploeng (in water) prot in modder), tjrot (nog dieper in de modder), tèong (suisebollend), plek (klein en nattig) op harde grond) plor (klein en nattig op natte grond), enz. enz. enz. Ik ken geen taal die zo rijk is aan tussen werpselen en onomatopeeën als het petjo. Met correct boem-plats-plons kom je lang zover niet. Wie naar een groepje Indo's die petjo spreken luistert, staat verbaasd over het uitermate gering aantal woorden dat ze ge bruiken, terwijl de taal toch ongelooflijk beeldend, bloemrijk en animerend is. Soms wordt een omslachtige en veel woorden nodig hebbende gebeurtenis verteld in drie tussenwerpsels: „Tk-tk-tk - sèèèt - Bokk!" is het verhaal van een gezette dame die vrolijk voorttrippelt, uitglijdt en een smak maakt van watbenjeme. „Ntiet-ntiet-ntiet - dór!" het verhaal van iemand die zijn band oppompt tot hij springt. Natuurlijk is voor een eersteling dit taaltje onherkenbaar en menig toeluisterend Hol lander merkt dan op: „Wat brabbelt-ie daar nou?" Dit hoeft niet per se te betekenen dat er laag neer gezien wordt op of gespot met de petjo-spreker. Want de Hollander zegt precies hetzelfde als hij plotseling Friezen of Groningers of een paar boeren jongens zo hoort praten. En zeker zijn er ook bekrompen mensen die zo'n taaltje maar „achterlijk en stom" vinden. Ik heb veel gereisd door Holland en in feite merk je bij andere volksgroepen (b.v. de Grun- ningers, Friezen, Drenten, Limburgers) veel minder spot- en „kritiek"-lust dan bij de Hollanders. Het ellendige alleen is dat de doorsnee Indischman praktisch met spot en kritiek is opgegroeid en in voortdurend verzet daar tegen of super-Nederlands is gaan spreken of zich voor petjo diep schaamt. Doodge woon wetenschappelijk taalonderzoek voor het petjo is er nooit geweest. Ik ken in feite maar één Nederlander, de ex-leraar aan de KWIII Prick van Wely, die in zijn Indische tijd objectief het petjo heeft bestudeerd. Zijn opstellen zijn nog steeds het lezen in alle opzichten waard en voor zover mij be kend de enige bron van studie van dit „pidgin-Nederlands" die er bestaat. Jammer. Van b.v. het pidgin-Portugees (dat twee eeuwen lang de lingua franca in de Oost was) en het pidgin-Engels bestaan wel stu dies. En ik ben zelfs in het bezit van een aantal gedichten in pidgin-Engels, waarvan ik ook de auteursrechten heb kunnen be machtigen. Misschien over een jaar of twintig, als men niet meer zo achterlijk denkt en oordeelt over meng- en randtalen, zal ik deze bundel nogeens uitgeven (als ik nog leefl). Ik persoonlijk vind het droevig dat ons petjo gedurende heel zijn leven zo schrik- (Lees verder pag. 9) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 7