Uit mijn foto album Dominique (Vervolg van pag. 3) woudreus en de liaan, de vruchtboom en de varen, de orchidee en het korstmos. Hier leven nog de woudloper, de jager, de ont dekker, de koppensneller en de medicijn man met zijn magie. Hier leven nog Mata Empat en Lidah Pahit van de Zuid Suma- traanse oetan, de mens-tijger van de Ban- tamse wildernis, en klinkt het verre gekef van de Tenggerezen. Hier vindt men nog tjandi's onder klimop en graven van verge ten fuseliers tussen de alang-alang. En niets is braaf doch bars opgeruimd. Dat wil zeggen: hier is werk van allen en niet een nogal willoos vooruitschuivende abonnee-massa achter een klein kantoor aan de Prins Mautritslaan 36, met een altijd te kleine, altijd te arme en altijd minder- wetende redactie-staf. Wij hebben nooit zonder U gekund en ook in de toekomst kunnen wij niet bestaan zonder U. Niet uw geld speelt de belangrijkste rol, maar nog steeds uw Natuur, uw Wil om te Overleven, uw werkkracht om ons bos zo wijd mogelijk te houden. Wij hebben ons een korte tijd geweldig ingespannen en zonder beginkapitaal en zonder geschoolde krachten een bos uit de grond gestampt van tienduizend bomen. En toen zijn we moe geworden en een beetje gaan slapen en ziet hoeveel bomen ons ongemerkt ontvallen zijn! Ajo, bangoen sekali lagi, Kinderen van het Morgenland! Nog een keer de straat op en bij een kennis op bezoek! En volgens het oude recept, „één plus één is twee" waarmee wij vroeger zo snel om hoog klommen, nog éénmaal één sobat ge wonnen! En met de leus „Poekoel Teroes! zal 't tanggoeng wel gaen! Denk niet dat „ze toch niet meer willen" omdat U het immers een paar jaar terug al vergeefs geprobeerd hebt. Want de erva ring leert ons, dat bij het voortschrijden van de jaren menig Indischman tenslotte toch wel inziet dat hij niet van steen kan worden en toch nog een tampatje over houdt tussen al zijn stenen voor een klein waringinplantje (weet U nog, toen froeher?). En toch inschrijft als abonnee. Ajo! Op zoek naar al die waringin-plantjes tussen „de stenen der dwingende omstan digheden" en plant ze over naar ons Bos van de Wil om te Overleven. Want inder daad, „de stenen spreken" en zij vertellen dat voor hem die leven wil, ook tussen stenen plaats is. En de stenen vertellen dus dat zij tegen het Leven niet opgewassen zijn. De grote filosoof Ortega y Gasset zag deze voorspelling ook al in „de gele mierik op de hoogste gevels" en ook het ontzag lijke Angkor Vath der Khmers werd door de natuur overwonnen. Never say die, oude garde! Gordt U nog eenmaal aan voor een verzet tegen de stenen. Nog eenmaal! Nog eenmaal! En de geest van de Tropen-Nederlander leeft voor altijd! TJALIE ROBINSON O nee! Juist de „mannen van het eerste uur" kén ik nooit vergeten! T. R- In de hete zomer van 1947 uit Nederland vertrokken, met bestemming Djakarta, waar ik zou optreden als lid der directie, tevens hoofdredacteur van het persbureau Aneta, landde de Skymaster die me naar Indonesië zou brengen, op de tweede reisdag te Bagdad. Het vliegtuig landde toen de zon in het zenith stond. De hitte" van de zomer in Holland leek met één slag een heerlijke lente, verge leken bij de temperatuur op het Bagdadse vliegveld en, naar later bleek, in de hele stad. Bagdad en Aneta riepen een gedachten-asso ciatie in mij op. Ik vergat, op weg naar het hotel, de moordende hitte en keek vol belang stelling naar alles wat onze taxi passeerde. Waar zou het kerkhof liggen? dacht ik. Want hier in Bagdad rustte immers nog steeds, vol gens mijn gegevens, het gebeente van de op richter en de eerste directeur van Aneta, Do minique Willem Berretty. Omgekomen op 24 december 1934 bij het ongeluk met de „Uiver" van de K.L.M. bij ~R.uba.th Wells in de Syri sche woestijn, op zijn eerste uitreis naar Indo nesië, na de schitterende overwinning in de Melbourne race, voor passagiersvliegtuigen. Men weet, dat alle inzittenden daarbij om het leven kwamen. Ik ben niet naar het kerkhof geweest. Bagdad leverde zoveel interessants op, dat ik het ik moet het eerlijk bekennen gewoonweg vergat. Eerst de volgende morgen, toen we alweer hoog in de lucht zaten, op weg naar Colombo, schoot het me weer te binnen. En in een paar minuten schoven beelden uit mijn (geestelijk) „foto-album" aan mijn geestes oog voorbij... Ik zag in mijn geest een laag wit huis met grote tuin en een ruim paviljoen in de wijk Lempoejangan te Djokjakarta. Daar woonde de familie Berretty. Papa Berretty, oud B.B.- ambtenaar, hield in het paviljoen een schooltje, dat bezocht werd door een klein, met zorcj geselecteerd groepje leerlingen, priaji-kinderen uit de hoogste kringen van de Djokjase aristocratie. Ik was toen negen jaar oud en woonde bij een oom en tante te Lodji Ketjil, niet ver van Lempoejangan gelegen. Ik was er „in de kost gedaan", omdat er op de plaats waar mijn ouders woonden, in het hartje van de residentie Rembang, geen school was. De naastbij zijnde school was gevestigd te Tjepoe, maar daar werd geen les gegeven in de Franse taal... Mijn stiefmoeder was getrouwd geweest met een broer van Papa Berretty, die toen al vele jaren tevoren gestorven was. Maar men weet hoe dat in het oude, gemoe delijke Indië ging de Berrettys beschouw den haar nog steeds als een aangehuwde bloedverwante. En gemakshalve werden mijn vader en ik ook maar bij de (uitgebrei de) familie ingelijfd. Familie was immers toch iedereen, die ook maar „een beetje baoe baoe" was! Nou, dus... Ik kwam vaak spelen in het Berretty-huis in Lempoejangan. Met de jongere leden van het kinderrijke gezin. Dominique hoorde daar niet bij. Hij zat al in de hoogste klasse van de lagere school en ik beschouwde hem dus met deemoed en ontzag. Een ont zag, dat tot tophoogte steeg, toen hij bo vendien door de pastoor van de R.K. kerk tegenover het fort Vredenburg werd aange wezen als mijn mentor in het schone vak van misdienaar. Dominique nam zijn taak zeer ernstig op en hij ergerde zich vaak aan mijn domheden en tekortkomingen. Hij was bijzonder kwaad als ik weer eens on der de H. Mis op een verkeerd moment het belletje liet rinkelen... Uiteindelijk heeft hij van mij een gerouti neerd en vakkundig misdienaar gemaakt. In latere jaren heb ik zelf menige andere jongen, onder wie zelfs ouderen dan ik, daartoe opgeleid. Ik verloor Dominique uit het oog, toen hij naar een Muloschool te Semarang werd gezonden. Volgende beeld: 1915. De eerste wereldoor log kwam net goed op gang. Ik had te Soerabaja het eindexamen H.B.S. afgelegd. Een poging om in de journalistiek te komen, bij de Preangerbode (omdat ik graag in Bandoeng wilde werken, waar ik een aardig meisje kende) faalde. Daarop nam ik een aanstelling aan tot „inspecteur" bij de Denis" (De Eerste Ned. Indische Spaar kas) te Bandoeng, maar de directie stuurde me naar Batavia omdat het werkterrein daar veel uitgebreider was. Ik ontdekte, dat Batavia tevens veel meer kansen bood om een beetje behoorlijk aan de kost te komen (bij „Denis" werkte ik uitsluitend op pro visiebasis). Ik deed nog een andere ont dekking: een naambordje op het hek van de Berlitz School of Languages aan de Gang Pasar Baroe. D. W. Berretty, journa list stond erop. Dominique bleek in het paviljoen te wonen. Op een zondagochtend ontving hij mij. Hij was gehuld in een luchtige kimono. Ik werd voorgesteld aan zijn beeldschone vrouw, Irene Berends. Ik vertelde dat ik ook jour nalist wilde worden. Hij raadde het mij af. Je moet ontzettend hard werken zei hij. Ben je daartoe wel bereid? Ik bezwoer hem, dat ik alles wilde doen als ik maar journa list kon worden. We zullen zien beloofde hij. Maar reken er niet op, dat ik je spoedig kan helpen. Op het ogenblik is alles vol. Op het ogenblik is alles vol hoorde, ik in die tijd nog circa veertig maal. Overal waar ik solliciteerde om een baantje, hoe laag ook. De een-en-veertigste keer schoot ik eindelijk raak. Ik werd geplaatst bij de Ned. Ind. Handelsbank, Kalibesar West. Volgende beeld: een jaar later. Te Tjilatjap ik was inmiddels douane-ambtenaar ge worden omdat ik het ambulante leven in de havens verkieslijker vond boven het zittend bestaan in de kas-afdeling van een bank kwam me een nummer in handen van de Reflector, een geïllustreerd weekblad, onder leiding van „Max Marcel". Op een dag liep een schip van de Rott. Lloyd met zijn voor steven in de steiger van de haven. Ik maak te een foto, schreef er een stukje bij en stuurde het geval naar De Reflector. Ver draaid, ze namen het. Nog meer: ik kreeg (Lees verder pag. 5) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 4