Herinneringen uit mijn Indische jaren (slot)
VOOR ONZE
BIBIT
Tante Mieke
De valk en de hen
In Batavia ging ik vaak naar de passar.
Vond het enig tussen al die mensen te
scharrelen, en naar hun getawar te luiste
ren; wierook te kopen. De mensen in Hol
land vinden het „stinken", maar ik houd
immers ,,van alles wat Oosters is!?"
Op zo'n passar ontdek je van alles. Zelfs
de vele bedelaars. In die tijd nam mevrouw
Antonisse, de vrouw van de bouwer van de
Pasar-Gambir, mij mee naar de bedelaars
kolonie. Deze dame was zeer geïnteres
seerd voor deze arme mensen, en deed
heel veel voor hen. Zij liet mij de armoede
zien, door me vaak mee te nemen, wanneer
zij naar de bedelaarskolonie moest. Daar
leerden de mensen manden, stoelen en nog
meer maken. Allen hadden een eigen ka
mertje met voorgalerij. Zij hadden het in
dat gebouw heel goed.
Ja, die Pasar Gambir, elk jaar door de heer
Antonisse gebouwd, was altijd een wonder
van stijl. Schitterend! Die Pasar Gambir
met z'n vele stands, waar de man van 't
land zijn bijzondere gave had tentoonge
steld! Zij konden prachtig werk maken.
Vooral in goud en zilverwerk. Duizenden
mannen met bini en anaks liepen dagelijks
op het terrein mee te genieten van verma
kelijkheden, en de zalige eetpartijtjes.
Vele stalletjes stonden op het terrein. Ook
vóór het terrein waren ongelooflijk veel
eettentjes.
Op een keer kwam een Indisch kennisje
van mij vragen, of ik mee wilde zingen in
het koor van Constant van de Wall. Deze
voerde een inheemse opera op; die „Atti-
ma" heette. Wat heb ik toen toch genoten
in die dagen. Wij zongen het stuk in het
Frans, maar waren als landskinderen ge
kleed. Ja, dat was heerlijk. Op een avond
kwam ik na de repetitie naar buiten, en daar
stond mijn man met twee spiksplinter nieu
we fietsen aan de hand.
Ik zeg: ,,Wat is dat, moet ik op zo'n kar
retje, neen toch?!
„Jawel toch", kwam het antwoord meteen er
boven op. „Stap maar op, één, twee, hups!"
Maar weet U, hij had zijn hele leven op de
fiets gezeten, ook in Indië, maar ik alleen
tijdens mijn schooljaren, naar de Vorm
school, en als kwekeling. Ja, maar dat was
nu door mijn Indische tijd al weer zo lang
geleden! En ik genoot van een ebro, sado-
tje, en nog meer Oosterse karretjes. Ik
durfde niet zo best op een fiets, en zat
liever in een deleman. Hè bah, waarom had
hij nu een nare sepéda voor mij gekocht,
weer wat nieuws! Maar ik werd nog eens
aangemoedigd.
„Toe maar, ik houd je wel vast, één, twee'
Daar zat ik hoor, en reed met een dood-
angstig hart naast mijn man de Indische
avond in. Ik heb het altijd een kruis gevon
den. En met die gedachte van: „Geef mij
maar een deleman", reed ik op Menteng,
omringd door het bovengenoemde, plus
auto's, sado's, ebro's, recht in op een toe-
kang boea, die twee manden met tot de
rand gevulde manggistans torstte! Tot mijn
grote schande sloeg ik per ongeluk mijn
armen om zijn hals, niet wetende of wij nu
samen onder al die voertuigen zouden ko
men, of, dat wij nog geespaard zouden blij
ven voor elkander. Doch de toekang was
niet erg op mijn armen gesteld, want al zijn
manggistans rolden over de straat.
„Ah..., wah, njonja, apa itoe?!"
Ik gooide gauw mijn ellendige fiets neer, om
de arme toekang te helpen zijn vruchten op
te rapen. En wij geneerden ons niet om al
die voertuigen plus de tram, netjes op ons
te laten wachten, totdat we de manden
weer hadden gevuld. En met een „trima
kassi banjak Njonja", liep toekang boea
vlug verder, na mij vriendelijk toegelachen
te hebben.
Nu kom ik aan het eind van eventuele
grappige herinneringen uit Indië.
Wat zou ik nog verder memoreren, het
land, ons mooie en liefelijke Indië van
„Tempo Doeloe", is al in verschillende
boeken door Hein Buitenweg en vele andere
schrijvers beschreven. Zó dat ik er niets
aan toe te voegen heb. Zó, dat mijn hoofd
alleen nog maar gevuld is het alles wat bij
en met Indië hoort. Zó, dat men verlangen
krijgt naar „Tempo Doeloe"
Ik heb nog onder regie van wijlen mevrouw
„Moeke" van Dorp „de dorpelingen"
voor de militairen na de oorlog toneel ge
speeld. Anderhalf jaar heb ik in een dubbel
rol als „Toosje en Dora" voor de „jongens"
opgetreden. Ik heb met de acteurs en actri
ces vele vriendschappen gesloten. Mijn
laatste avond speeelde in mijn dubbelrol
voor elfhonderd militairen (1948). Het was
de laatste avond vóór mijn vertrek naar
Holland, en ik stond in de voorgalerij van
een hotel en staarde de diepe duisternis in.
O land, van bergen en sawahs. Het liep
tegen half tien en het was stil op de weg.
Morgen, dacht ik, morgenavond om dezelfde
tijd, zou ik op de „Oranje" zitten. Er was
een van de mooiste hutten voor mij gereser
veerd!
Morgen... Plotseling klonk in de stille avond
van heel ver, een tek-tok, wat ik herkende
als de Bami-chinees. Hij kwam al nader en
naderBami...! bamieeee... bamieeee...!
Het antwoord kwam vanuit een hoge boom.
„Tokèh.tokèh..., tokèh..., tokèh..., to-
kèh
A. TH. BRANDENBURG-DE ROOY
Voor jullie deze fabel gaan lezenwilde ik je
eerst iets vertellen over de valkenjacht. Deze
jacht is nu geheel in onbruik geraakt, dus
alleen zij, die graag boeken lezen over oude
tijden, zullen er iets van weten.
Heel, heel lang geleden, meer dan 2000 jaar,
is men in India begonnen met het africhten
van edelvalken. Men gebruikte deze dieren
om andere dieren te vangen en de valk moest
de prooi bij zijn meester brengen. Als hem dit
was geleerd, was hij afgericht. De ruist van
de valkenier was met leer bedekt, want valken
hebben scherpe klauwen.
Vanuit India verspreidde deze jacht zich over
een groot gedeelte van de wereld, zodat deze
sport in vele landen werd beoefend. In Neder
land was Willem de Ille de grootvader
van onze Koningin nog een groot liefheb
ber hiervan.
Gedurende de achttiende eeuw begon deze
jacht uit de mode te raken en ik geloof niet
dat ze nog beoefend wordt. Als ik het mis heb,
hoor ik het wel.
In ieder geval begrijp je dus wel, dat een
valk een kostbaar dier was, dus dat men er
niet over dacht hem te slachten en op te
peuzelen.
Een jachtvalk verweet op zekere dag een
hen, die op het erf rondscharrelde: „Wat
ben je toch een ondankbaar schepsel! Je
meester verzorgt je gedurende je hele le
ven, beschermt je tegen verscheurende
dieren, geeft je voedsel en onderdak, en
wat doe jij? Als hij je roept, ren je van hier
naar daar, je fladdert van dak tot dak, en
vindt niet goed dat hij je vangt. Ik kan dit
gedrag niet goedkeuren. Kijk naar mij! Ik
ben pas een korte tijd bij mijn meester, en
toch weet ik al hoe ik me moet gedragen.
Ik weet hoe ik mijn dankbaarheid moet
tonen voor de zorg die hij aan mij besteedt.
Als hij me roept onder het jagen, ga ik op
zijn arm zitten en gehoorzaam ieder woord."
De hen antwoordde:
„Misschien heb je wel gelijk vriend. Maar
vertel me één ding heb je ooit een ge
braden valk gezien?"
De standpunten van hond en haas
lopen over hetzelfde ver uiteen, helaas.
Toen de oude man zijn verhaal beëindigd
had, dacht de jonge koning een ogenblik na
en zei toen:
„Dat is inderdaad waar! Maar waarom zou
een grote valk zich storen aan de waarheid
van een kleine hen?"
„Neen, machtige koning, U moet het kleine
niet verachten", antwoordde de oude man.
„Denk aan de fabel van de leeuw en de
jakhals."
„En hoe is die fabel?" vroeg de jonge
koning.
De oude man boog en begon zijn verhaal:
wat wij de volgende keer navertellen.
IKS
14