KETJIL OUDE SOBATS wÊÊL.... Mijn huis stond op een heuveltje, aan drie zijden ingesloten door het oerbos. Bijna iedere morgen vroeg werd ik onthaald op het morgengezang van de gibbons. Dikwijls kwamen zij tot in de laatste bomenrij en gluurden nieuwsgierig naar mijn huis en de daarin wonende mensen. Dit was aanleiding, dat ik mijn werkvolk had gevraagd om indien ze eens een jonge oewa (wou-wou hylobatus leuciscus leuciscus GEOFFR) zouden vangen zij die zo gauw mogelijk bij mij zouden brengen en dat ik hun daarvoor een behoorlijk bedrag zou uitbeta len. Ik wist, dat bij het aanleggen van ladangs, zij soms in staat waren een familie wou- wou's te isoleren. De gibbons die hun terugtocht zagen afgesneden, waagden zich tenslotte op de begane grond en konden dan gevangen worden. Door zich verdekt op te stellen lieten de mensen de wou-wou's in de veronderstelling dat zij weg waren, en dat zij, de apen, het nu konden wagen te vluchten via de begane grond. Zo kwam op een middag Ketjil bij mij, een 4 of 5 maanden oude baby-gibbon, meer gelijkende op een spin, met zijn lange poten en armen en dunne lijfje. Ik had er een hard hoofd in hem in leven te kunnen houden, want deze dieren zijn uiterst teer en krijgen gauw last van hun ingewanden. Wel was het mij gelukt in Palembang enige van de daar voorkomende gibbons op te fokken van heel klein tot ze ongeveer vier of vijf jaar oud waren. Het geheim lag in de voeding, die zo gevarieerd mogelijk moest wezen, dus niet alleen vruchten en rijst, maar ook vlees en insecten, zoals sprink hanen, kevers, libellen en zo nu en dan een ei. Al vroeg werd hun geleerd aan tafel mee te eten en van alles een hapje mee te pikken. Hun dieet in het bos is evenmin gebaseerd op vruchten, bloemen en bladeren, maar wordt afgewisseld door insecten, vogeleie ren en jonge vogels, die zij in de nesten vinden. Dit dieet moet men zoveel mogelijk benaderen. Zij zijn dol op gehaktballetjes, kippenkluifjes, biefstuk, frikadel djagoeng, tempeh en kroepoek. Geeft men hen dit, dan wordt het voorzichtig aangepakt en sa voureren zij het met een duidelijk gesmak, waarbij zij het hoofd achterover buigen en de ogen hemelwaarts richten. Natuurlijk mogen zij van al dat lekkers niet teveel heb ben. Krijgen zij een soepballetje dat van buiten al is afgekoeld maar van binnen nog flink warm is, dan wordt het weer haastig uit de mond genomen en op het bord ge legd, terwijl zij op dit te warm zijn reageren, door hun gezicht in allerlei grimassen te vertrekken. Lacht men om deze grimassen, dan verschijnen al gauw een paar rimpels rond hun neus, een teken van ergernis, en ze beginnen dan te zingen, om te tonen dat ze boos zijn. Waarschijnlijk komt deze boosheid, door het feit dat men bij het lachen zijn tanden laat zien. Voor hen betekent dit een bedreiging. Bij het spelen met de honden, heeft een open bek het zelfde resultaat. Ketjil groeide voorspoedig op en op ca. tweejarige leeftijd was hij uitgegroeid tot een werkelijk mooi dier. Urenlang kon hij met de honden spelen. Slechts zelden ont aardde dit spelen in een vechtpartij en dan toonde Ketjil dat hij zelfs drie honden de baas was, als het er op aan kwam. Soms kreeg een der honden hem op een zodanige wijze te pakken dat dit Ketjil kriebelde. Dan begon hij regelrecht te lachen en ook zijn gezicht vertrok dan op een wijze die volmaakt weergaf dat hij lachte. Toen hij oud genoeg was om niet meer als een baby te worden behandeld kreeg hij een groot hok van 3 bij 3 en ca. 2V2 m hoog. Hier kon hij naar hartelust slingeren en zwaaien. In de regel werd hij bij goed weer 's morgens en 's middags uit zijn hok gehaald en mocht hij vrij in de tuin spelen. Maar het liefst was hij dan bij de kebon, vooral als die bezig was met patjollen. Zodra hij een regenworm te pakken had, was Ketjil er als de kippen bij om hem uit de handen van de kebon weg te grissen. En dan verhuisde hij naar de mond van Ketjil die hem smakelijk begon op te peuzelen, met achterover geheven hoofd en hemelwaarts opgeslagen ogen en de nodige smakken, hiermee te kennen gevende dat het „heerlijk" was. In'den beginne was ik bang dat deze regen wormen hem slecht zouden bekomen, maar toen ik merkte dat een maaltje van 2 of 3 regenwormen hem niets deed, gaf ik mijn toestemming. Op een keer kwam ik in het bezit van een kleine landschildpad. Toen ik hem in het hok van Ketjil deed, was zijn interesse al direct opgewekt. Daar de kop en poten nog ingetrokken waren en dat bleven zolang Ketjil het beschouwde als een steen of iets dergelijks en met het diertje begon te De herinnering aan Ketjil wordt levend gehouden door deze foto. Je zou denken, dat hij zit te peinzen over de volgende apestreek die hij zal uithalenl kegelen, gebeurde er niets. Al gauw begon dit spelletje hem te vervelen. Na een ogen blik met rust te zijn gelaten, kwamen kop en poten tevoorschijn en bewoog dus het dier. Nauwelijks had Ketjil dat in de gaten, of hij begon te zingen en te gillen. Met geen mogelijkheid was hij ertoe te krijgen weer beneden te komen en het dier aan te raken. Misschien vond hij dat de schildpad op een slang leek en daar zijn gibbons doodsbenauwd voor, zelfs voor een niet giftige. In de regel tonen zij een besliste voorkeur voor de tegenpool. Zo was het ook met Ketjil, die buitengewoon gesteld was op de kokki, die zich, toen hij pas bij ons was, zijn lot bijzonder aantrok, altijd wat lekkers voor hem had en aan al zijn wensen en verlangens toegaf. Was hij bijv. bij mij en kwam de kokki langs, dan vocht en spar telde hij net zo lang tot hij zijn zin kreeg en naar haar toe mocht, waarna hij in de regel met zachte hoe-geluidjes zijn tevredenheid betoonde. Niet zodra echter merkte hij dat de kokki hem kwijt wilde, of hij gaf door gezang en gegil te kennen, dat dit hem niet zinde. Jaloezie en egoisme behoren tot de sterkst uitgesproken karaktertrekken of zijn daarop terug te voeren. In de bossen slapen gib bons zittende, terwijl zij een hoger gelegen tak met een der armen vasthouden. In ge vangenschap slapen zij op volkomen men selijke wijze, en hebben zij deze gewoonte dus afgeleerd. Bij mij kwamen nog al eens tonggèrèts bin nenvliegen. Onmiddellijk was Ketjil een en al aandacht en probeerde hen te vangen. Lukte het, dan hield hij gedurende enige ogenblikken het dier in zijn toegeknepen hand vast, om de tonggèrèt dan eindelijk de kop af te bijten. Blijkbaar interesseerde hij zich voor dit geluid. In de Dierenbeschermingsordonnantie van 1931 worden gibbons absoluut beschermd. Heeft men enige gibbons dan valt reeds direct op dat hun geaardheid geheel ver schillend is. Al met al zijn het zeer aardige dieren, die zich hechten aan de mensen en geen viese gewoonten er op na houden zoals dikwijls het geval is bij andere apen. Zij geven hun bezitters veel vreugde en toewijding. J. C. H. ALS VARKEN, NIET In de omgeving van Tjirojom, waren de var kens vanwege de fokkerijen nog al goed koop. Vele gepensioneerde militairen hiel den er dan ook een paar beesten op na. Eens ontmoette ik bij een kennis van ons in Tjimindi, de vrouw van zo'n gepensio neerde. Ze was een Indonesische en sprak en verstond ternauwernood Nederlands. De moeilijkheid was, dat ze dit zelf niet wou weten en beledigd was, als men haar in 't Maleis aansprak. Toen ze een oebi-venter aanriep en z'n beide manden opkocht, vroeg ik haar: „Houdt U varkens, mevrouw?" Zij verlegen: „Neeeen." Ik weer: „En waarom koopt U dan zoveel oebi?" Zij: „Eja voor bagong." IET 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 16