Vreemde maar echte gedichten Stille nacht heil'ge nacht In krijgsgevangenschap leerde ik Fred Jacobi kennen, een Nederlands-Indische jongen, die er liefhebberij in had af en toe zijn gevoelens uit te drukken in Engelse gedichtjes. Of ze goed zijn kan ik niet beoordelen; ik ben niet literair onderlegd. Fred is vermoedelijk geëmigreerd naar Zuid-Amerika. Ik heb een zevental van zijn gedichtjes overgetypt én doe ze u hierbij toekomen. Mogelijk zullen ze u persoonlijk interesseren, omdat het uitingen zijn van een Indo-Europese ziel. Mr. F. G. H. Schill. Voor deze eenvoudige brief van de heer Schill en de gedichtjes, waarvan wij er hier een paar plaatsen, mogen wij zeer dankbaar zijn. Hoe gauw is tenslotte die verschrikke lijke krijgsgevangenschap door ons vergeten en hoe bitter weinig hebben wij ervan over gehouden aan langduriger waarden. Er waren eigenlijk drie soorten krijgsgevangenen: 1. Het soort dat van de nood een zo voor delig mogelijke deugd maakte en waaruit b.v. de tjatoeters groeiden. Later keerden zij tot hun normale beroep terug of tjatoetten met andere waarden. Zij hielden niets over. 2. Het soort dat krijgsgevangenschap be schouwde als een hoogst onaangenaam in termezzo, dat geen enkele vorm van aan dacht waard was (behalve eten) en dat in elke vrije minuut „escapeerde" in klassieke literatuur of filosofie. Zij ontdekten niets nieuws en behielden niets goeds. 3. Het soort dat rondkeek, vrienden maakte en nieuwe waarden vond, die nooit vergeten werden. De heer Schill behoort tot het laatste soort. En daarom kan hij ons twintig jaren later nog iets bieden van bijzondere interesse. We pikken uit de selectie van de heer Schill deze twee gedichten: SMALL TOWN. The moonlight's falling on the trees And on the empty street; Ifs late, I hear the fading steps Of old and weary feet. A cat is crossing cautiously The street and disappears In shadow of an old big tree Where light to darkness nears. A palm tree's hanging listlessly Over a garden wall, And everything is doivn and dead; How am I sick of it all! Is there, but me, one living soul In this forgotten hell? I cannot stand it any longer. I want to get out. and I shall! UNCERTAINTY. Oh loveable uncertainty. With you I feel at home: You are my being and my soul, With you I want to roam. I know them who forever lite In certainty of things; But sure, their certainty will make The weary in their wings. How freely does my soul fly out The regions unknown On thoughts that come from outside, still I know they are my own. Oh give to tne uncertainty For here and everywhere; Uncertainty will be my guide, And life will be to bear. Nu valt al direct op dat deze gedichtjes in het Engels geschreven zijn en dat de taai hantering nog zo zwak is dat het literair gehalte van de gedichtjes er lelijk door ge schaad wordt. Wie als literatuurminnaar van de Engelse poëzie practisch alleen de klas sieken kent, vindt deze gedichtjes dus al direct „beneden peil" en verwerpt ze zonder één keer om te kijken. Men heeft zo geleerd een aantal normen te stellen en wat beneden deze normen blijft is slecht, waarbij men vaak niet beseft dat men met zijn eigen voortbrengselen, die nog net binnen de „normen" vallen, ook maar twaalfde- of twintigste-rangs literator is vergeleken bij de werkelijke groten in de wereldliteratuur. Laat ons de spelregels van goedbeter best dus maar liever opzij zetten. Maar dan valt op dat Jacobi (in deze ge dichtjes althans) helemaal niet „geijkt In disch" denkt, dus niet rept over vulkanen, sawahs, palmen. Geen „couleur locale", waarmee je schrijvers en dichters zo lekker in kastjes kan zetten. Dus een tweede ge makkelijke graadmeter vervalt. Dit is natuur lijk nonsens, want in hun beste gedichten zijn Marsman (in zijn „Paradise Regained"), Poesjkin, Li Tai Po, Imr-ul-Kais, Verlaine, enz. enz. ook niet meer „locaal". Voor hen, die de geschiedenis van dit lied niet kennen, wil ik die gaarne vertellen, of eerlijk gezegd verder vertellen, want waar dit lied op kerstfeest 1963 al 145 jaren oud was, heb ik voor mijn gegovens uiteraard de bronnen moeten raadplegen. De dichter van dit bekende kerstlied was Jozef Mohr, een jong priester in het dorpje Oberndorff bij Salzburg. Hij maakte dit lied ter gelegenheid van een kerstfeest. Des avonds zou er een kerstfeest zijn in de kerk en hij wilde dit lied ook nog gaarne gezongen hebben. Hij ging er mee naar zijn vriend Frans Gruber, de organist van de kerk, waaraan hij verbonden was en vroeg hem of hij op de woorden niet even een melodie kon maken, opdat men het des avonds nog zou kunnen zingen. Gruber las het door en terwijl hij dit deed, begon de melodie reeds bij hem op te wellen en zo stond spoedig de bekende melodie tweestemmig met guitaar-begelei ding op papier (het orgel was defect). Nu zocht Gruber gauw een paar klooster zusters op, die de laatste regels als „koor" zouden kunnen zingen. Hijzelf zou dan met de dichter het lied tweestemmig zingen. Zulks geschiedde en op het kerstfeest van 1818 werd in alle eenvoud de eerste uit voering van „Stille Nacht" gehoord. Hoe dan ook, de „gediplomeerde literatuur kenner" heeft motieven genoeg om Fred Jacobi af te poeieren; een Indo die niet in het Hollands dicht en zelfs niet in het Indo nesisch. En dan bovendien in „slecht" En gels! En niet eens over „Het Land van Her komst!" Waar blijf je nou? Des te meer waarderen wij de heer Schill, die deze ge dichtjes jaren lang bewaart omdat hij (al was het alleen bij intuitie) weet, dat hier een echte Indische stem spreekt. En hij heeft gelijk. Maar om dat te weten moet men Indië ken nen en de Indische maatschappij en de Indo. B.v. „Small Town". Denk aan Ngandjoek of Tjiandjoer of Besoeki en aan de Indo-milieux daar, waar men alleen kan praten over an ciënniteit, pensioen, ruzie met blanda's of inlanders of kleine geneugten van het kleine leven. Denk u daarin een jongen die wat meer leest dan anderen, al was het maar Hopalong Cassidy, Zane Grey, Tarzan. Want wat was onze Nederlandse samenleving cultuur-arm. Hoe schrikbarend weinig Totoks van eruditie waren er maar (Bas Veth schoot toch bij al zijn venijnigheid 80 van de 100 keren in de roos!) en hoe bar slecht waren onze leesbibliotheken voorzien van Neder landse literatuur. Hoe groeide de doorsnee Indo op? Met een vage notie van Vondel en Da Costa en zelfs die notie was vaak nog kolder (b.v. de eerste strophen van de Ghijsbrecht!), maar verder alleen met de bioscoop en wat kleine bibliotheekjes en tweedehands boekenwinkeltjes aan „litera tuur" brachten. En toch zat er in die derderangs opvoe dingsmiddelen (of nog lager als u wilt) menig basis-element van echtheid en „de geur van verre horizonten". De natuurjongen herkende in figuren als William Farnum en Tom Mix mannen, die echt konden rijden, Lees verder pag. 29 In de lente van het daarop volgende jaar kwam een orgelmaker uit Zillertal het kerk orgel nazien. Hij hoords dit lied en nam er een afschrift van mee naar zijn woonplaats, waar het lied spoedig bekend en populair werd. Vijftien jaar later ging een viertal bewoon sters van Zillertal als Tiroler-meisjes een concertreis maken en daarbij stond ook „Stille Nacht" op het programma. Het had een groot succes en vanaf 1833 heeft dit lied steeds meer harten veroverd. Er is geen kerstfeest of men hoort het op scholen, in kerken en huisgezinnen door kinderen zowel als door ouderen zingen. Er is geen muziekinstrument, waarvoor dit lied niet is gearrangeerd. De gramofoonplaten zingen het zelfs de kroegen in, de kerstklokken beieren het over de daken en de radio zendt het door de aether. Overal in de wereld, waar christenen zijn, van welk ras en kleur dan ook, hoort men op de kerstdagen in allerlei talen en dialecten en al of niet met begeleiding van allerlei instrumenten, het „Stille Nacht" zingen. Volledigheidshalve wil ik nog vermelden, dat volgens mijn bronnen de Nederlandse woor den van dit lied afkomstig zijn van de heer Yserink-Huysen sr., een bekende evangelist en zondagschoolonderwijzer. VICTOR 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 10