Uit mijn
foto album
THEO
..Non zei Thérèse ,,Theo n'est jamais
devenu frangais. Mais il a l'habitude fran-
gaise Theo is nooit frans geworden, maar
hij heeft de franse habitus. Ze zei het op
een toon, die geen tegenspraak duldde, al
was de blik uit haar grijsblauwe ogen even
vriendelijk als steeds. Ze stonden ietwat
uitpuilend in haar gelaat met de immer ver
moeide trekken. Zij scheen altijd vermoeid,
maar het deed niets af aan haar charme.
Raymonde zei niets. Ze schonk mijn vrouw
en mij een nieuw kopje thee in. Even later
kwam Theo binnen, de kleine Brigitte aan
de hand. Hij was vergezeld van een vriend,
die hij aan ons voorstelde. Een tekenachtige
figuur, knap van gezicht, met donker haar
en een licht getinte gelaatskleur. Hij had
de brede pelsrand van zijn korte wollen jas
hoog opgezet.
„En dit is Vasco da Gama!" zei Theo, vrolijk
lachend. „Ik heb hem zo genoemd, omdat
ik hem veel meer Portugees dan Fransman
vind. En lijkt hij inderdaad niet op Vasco
da Gama?" Weer een lachsalvo van Theo,
dat me met één slag terug voerde naar onze
gemeenschappelijke H.B.S.-tijd te Soera-
baja. Niemand kon zo lachen als Theo, op
zo'n typische meeslepende manier. Hard en
vele seconden achtereen, soms met heel
korte onderbrekingen, als hij er tussendoor
wat trachtte te zeggen. Om zijn daverende
lachexplosies en zijn grappig, nimmer sto
rend gestotter was hij er alom bekend.
Wij zaten in Theo's woning, een oud koets
huis aan de Rue des Plantes te Parijs. Het
was tevens zijn atelier. De hoge wanden
waren van boven tot onder vol gehangen
met schilderijen, als een permanente expo
sitie van zijn artistieke arbeid. Op een ezel
stond nog een onvoltooid doek, een staand
naakt.
„Vasco da Gama" nodigde ons instantelijk
uit voor een bezoek aan het etablissement
aan de Place Pigalle, waar hij chef-kok was.
Thérèse onderstreepte, op haar languissante
manier, de invitatie van haar vriend.
Maar Theo vond, dat we die avond bij hem
moesten blijven eten. Raymonde, zijn vrouw,
zou het zeer op prijs stellen. „Nietwaar,
Raymonde?" En tot zijn dochtertje: „En jij
ook, hè Brigitte? n'est ce pas, Poupoule?"
Hij trok het meisje naar zich toe en kuste
het hartstochtelijk. „Ik houd zo van haar, ma
Poupoule" zei hij zijdelings tot ons. „Maar
ik ben zo bang om haar. Zij is zo zwak en
zo teer!"
Een half uurtje later vertrokken Thérèse en
haar „Vasco da Gama". Theo stelde me
voor een korte wandeling door de naaste
omgeving te maken. We brachten eerst een
bezoek aan een bevriende slager. De winkel
was al gesloten, maar zo'n goede vriend als
Thoo kreeg altijd wel wat toegestoken tus
sen de tralies van de achterdeur der slagerij
door. Daarna haalden we wat stokbrood in
een ander straatje. En tenslotte een fles wijn
in een bristo, waar ik en passant werd voor
gesteld aan een oud-kapitein van de franse
koopvaardij, die ik moest beloven eens
terug te komen om te praten over de tropen,
14
waar hij zo lang op gevaren had en waar
hij zijn hart aan had verloren.
Ik had opgemerkt, dat Theo nergens iets
betaald had. Alsof hij het voelde, gaf hij
Theo Eisen in zijn atelier.
er ongevraagd een korte explicatie van. „Ik
heb hier overal blanco krediet", zei hij. „Ze
weten allemaal, dat ze hun geld krijgen,
zodra ik weer wat verdiend heb. Soms betaal
ik ze ook met mijn werk. Kom maar eens
mee." We liepen een ander wijnhuis binnen.
En daar toonde Theo me in de gelagkamer
een muurschildering, voorstellende een bac
chanaal. Bacchus zelf troonde schrijlings op
een wijnvat. Hij zag er uit als een Hollandse
jonker uit de eerste helft van de XVII-de
eeuw, in een fleurig kostuum, het hoofd
gedekt door een hoed met brede rand en
versierd met een prachtige pluim. Een blo
zend gelaat met boile wangen, een weel
derige snor en een keurig sikje. Uit zijn
ogen straalde een onbedwingbare levens
lust en ze tintelden van jolijt om het ken-
nelijk geslaagde festijn. Hij was, uiteraard,
het middelpunt van een feestend gezelschap
van mannen en vrouwen, met hollandse
gezichten en hollandse figuren, lachend en
zingend de volle roemers heffend op de
vreugde van het leven.
„Hoe vind je het?" vroeg hij.
„Prachtig! zei ik. „Het leeft, maar het is
nog niet helemaal af, zie ik. Of heb ik het
mis?"
„Neen, je hebt goed gezien", zei Theo. „Ik
maak het pas af, als de patron me alies
gegeven heeft wat hij me beloofd heeft!"
Hij lachte weer luid en schaterend. Van
verschillende tafeltjes klonk geroep „Allo,
Theo! Comment ga va?" Theo groette links
e.n rechts. Voor we weggingen, sloeg ik nog
een blik op het tafereel op de muur. Toen
begreep ik, dat Thérèse gelijk had met haar
oproeiking: „il nest pas devenu frangais
Inderdaad, hij is nooit frans geworden. Bij
de ontwikkeling van zijn teken- en schilder
kunst had hij steeds het voorbeeld van de
hollandse meesters voor ogen, met Rem
brandt op de hoogste trede. Ofschoon hij
ook de franse groten bewonderde als
Steinlen, Gaugin, Cézanne e.a., voor Rem
brandt had hij de grootste eerbied.
Aan Parijs had hij echter zijn hart geschon
ken, als zijn woon- en verblijfplaats. De
Parijse sfeer kon hij eenvoudig niet missen,
omdat zij zijn karakter en zijn aanleg van
geboren bohémien alle gelegenheid schonk
zich in volle vrijheid te ontplooien. Hij werk
te ook weieens in Londen en een enkele
keer in Holland. En éénmaal slaagde Zent-
graaff, als hoofdredacteur van de Javabode,
er tijdens een kort verblijf in Parijs, in, Theo
te interesseren voor een vaste verbintenis
met het bekende Bataviase blad. Voorlopig
voor een jaar, bij wijze van proef.
In die tijd nam ik hem weieens mee op een
autoritje naar Bandoeng, Soekaboemi, Bui
tenzorg of langs de Bantamse kust van
Merak tot Laboean en vervolgens „binnen
door via Pandeglang en Rangkasbitoeng
over Tangerang terug naar Batavia. Soms
vroeg hij me even te stoppen. Dan bleef
hij een mmuut of langer het landschapsbeeld
verwerken, door zijn oogharen heen, zonder
een woord te zeggen, alles om zich heen
vergetend. Als hij weer bijkwam, zuchtte hij
diep en mompelde voor zich uit: „Ongeloof
lijk mooi. Wat een prachtige kleuren!"
's Avonds, in het paviljoentje aan de Laan
Raden Saleh, dat hij bewoonde met Con
stance (Stands), zijn oudste zuster en zijn
„schutsengel", verklaarde hij me: „Ik houd
nog altijd van Indië. Geloof me, ik zal dit
land nooit kunnen vergeten!" Na een jaar
nam hij nochtans weer afscheid van het
„land van herkomst". Parijs riep hem terug.
Onweerstaanbaar. Parijs met Raymonde en
de kleine Brigitte, die hij altijd noemde bij
haar kozenaampje „Poupoule".
Toen zijn ouders nog leefden (zijn vader was
chef van de Afdeling Controle bij het Hoofd
kantoor van de Staatsspoorwegen) bezocht
ik hen zo vaak ik in Bandoeng kwam, in hun
woning op Tjitjendo. Dan liet vader Van
Eisen me de laatst ontvangen brieven van
zijn zoon uit Parijs lezen, waarin hij schreef
(hij was een boeiend verteller en schrijver)
over zijn studie, zijn werk en de successen,
die hij behaalde. Vol trots voegde Pa van
Eisen mij dan toe: „Van jelui allen, zijn tijd
genoten op de H.B.S., heeft Theo het 't verst
gebracht!"
In februari 1961 stierf Theo plotseling, mid
den in zijn werk, met het penseel in de hand,
zittende voor zijn schildersezel in zijn wo
ning en atelier aan de Rue des Plantes te
Parijs. „Een der laatste echte bohémiens",
noemde zijn vriend, de journalist Henri
Sandberg, hem in een herdenkingsartikel
in „Het Vaderland".
E. W. OSTREIG