0®
HET PETROLEUMLAMPJE
VOOR ONZE
BIBIT
Tante Mieke
Het petroleumlampje hing tegen de muur van
de slaapkamer. Moeder zei, dat het al erg
oud was en dat het, toen zij zelf nog een
klein meisje was, altijd bij haar op de kamer
had gehangen Ze had het helemaal van
Indonesië meegenomen toen ze daar weg
moesten, ook al weer lang geleden, vond
het kleine meisje, want zij was hier in Hol
land geboren en ze was nu immers al vijf
jaar!
Als ze in bed lag keek ze graag naar het
lampje, waarin het vlammetje zo stil brandde
en een zacht oranje licht verspreidde. Alles
was véél gezelliger en een beetje geheim
zinnig zo 's nachts.
Het lampje - lampoe templèk, zei moeder,
maar dat was zo'n moeilijk woord was erg
mooi. Het bakje waar de petroleum in zat,
was van helderblauw glas, maar je kon toch
goed zien of er genoeg olie in was. En
achter het lampeglas was een rond schildje
waar een prachtig schilderijtje op stond. Een
zonnige blauwe zee, waarop een bootje met
een wit zeiltje voer, in de verte een strandje
met klapperbomen en heel in de verte een
grijsblauwe berg, waar een pluimpje rook
bovenuit kwam. Moeder had er alles van
verteld en nu wist ze het allemaal zo goed.
Aan die klapperbomen groeiden noten en ze
wist best hoe ze er uitzagen en hoe ze
smaakten, want de groenteman op de hoek
had ze vaak genoeg, alleen daar - in Indo
nesië waren ze wel groter, zei moeder.
En de berg was een vulkaan. Heel, heel
soms, eens in de wel honderd jaar, kwamen
er vuur en stenen uit een groot gat midden
in de berg en dan was de lucht donker en
beefde de aarde. Hier in Holland zijn geen
bergen en eigenlijk was dat wel een rustig
gevoel. Verbeeld je nou toch, dat je juist in
dat honderdste jaar leefde, waarin de berg
vuur ging spugen!
Nee, dan zat ze liever in dat bootje op die
blauwe zee. Het zag er zo heerlijk zonnig
uit en je deinde zo lekker mee op de gol
ven. Heerlijk warm was het in de zon en je
hoorde het water ruisen langs de zijkanten
van het bootje. Wat vlug ging het. De wind
blies de zeilen bol. Kijk, ze kwam al dichter
bij het strand. De bomen, die eerst zo klein
hadden geleken, werden al groter en groter
totdat het echte reuzen waren en de klap
pers kon ze nu ook goed bovenin de kruin
zien hangen. De grote bladeren werden door
de wind heen en weer bewogen en maakten
een eigenaardig ratelend geluid. Het was of
ze haar wenkten om toch maar viug bij hen
te komen. Daar voelde ze een schokje en de
boot lag stil op het strand. Vlug stapte ze
er uit en keek verbaasd om zich heen. Het
zand dat zwart, scherp en heel warm was,
deed wel wat pijn aan haar blote voetjes.
Het strand in Holland was geel en het zand
was zacht en fijn. Ze voelde haar gezichtje
nat worden van de warmte en waar kwamen
14
opeens al die mensen vandaan, die haar
vroegen vanwaar ze kwam en waarheen ze
ging? Ze wees met haar handje naar de zee.
Daar kwam ze vandaan, maar waarheen ze
ging, wist ze niet, zei ze verlegen. De men
sen mompelden wat onder elkaar en juist,
toen ze eigenlijk een beetje bang begon te
worden, kwam er een oud, oud vrouwtje uit
de kring vlug naar haar toelopen Ze knielde
neer bij het kleine meisje, streelde haar
voorzichtig langs de armen en riep huilend:
,,0, Non, Nonnie, ben je nu heus terug
gekomen bij baboe Minah? -Je had het wel
gezegd, maar je ging zo ver weg en nu ben
je er toch." Het vrouwtje nam haar handje
tussen die van haar, die hard en droog aan
voelden en drukte het tegen haar voorhoofd
in een oneindig liefkozend gebaar.
„Kijk, ik wist dat het feest was vandaag",
babbelde het oudje nu vrolijk, „zie je wel,
ik heb de sarong en het baadje aan, dat je
me gaf toen je wegging. Oh, wat heeft
Minah toen gehuild. Weet je nog? Maar nu
ben je terug en is alles weer goed."
Het meisje was helemaal niet verbaasd,
want moeder had het zo vaak verteld, van
baboe Minah, die later „Oudje" werd ge
noemd en die ze achter hadden moeten laten
toen zij naar Holland gingen, omdat het niet
mogelijk was geweest haar mee te nemen.
Oudje had vanaf moeders geboorte voor
haar gezorgd en nadat Oma was gestorven,
was moeder Oudje als plaatsvervangster
gaan beschouwen. Het afscheid was' dan
ook heel verdrietig geweest. En nu dacht
baboe Minah natuurlijk, dat zij moeder was.
„Kom, ga mee", zei het mensje, „dan laat ik
je het huisje zien en de geit en de kippen,
die ik heb gekocht van het geld dat je me
gaf."
Ze trok het meisje mee aan de hand. Het
kind liep wat moeilijk over het scherpe zand
en Oudje mopperde goedig:
„Allah, heb je wéér je schoenen niet aan
getrokken. Te-erg töh Non, moet je in glas
trappen of in scherpe doorns? Kom hier.
dan zal ik je dragen."
Het verschrompelde mensje wilde haar op
tillen, maar ze riep: „Nee, nee, ik kan best
zelf lopen!" en ze holde naar het bos, dat
vlak achter het strand begon. Hier was het
koel, halfdonker en stil. Of neen, stil toch
niet. Je hoorde de geluiden van allerlei die
ren en de roep van vreemde vogels en ook
de bomen fluisterden geheimzinnig. Ze lie
pen langs een smal paadje, dat vochtig was
en koel en heerlijk zacht voelde onder haar
pijnlijke voetjes. Je moest wel erg oppassen
dat je niet uitgleed, want hier en daar was
het erg glad. vooral als je een hellinkje op
moest klimmen, maar dan pakte Oudje haar
bij de hand en trok haar naar boven, zodat
ze toch niet viel.
Eindelijk hield het bos op en Oudje zei trots:
„Kijk. daar woon ik" Het huisje zag er
keurig uit, maar was wel „pieperklein" dacht
het meisje. Er was maar één kamertje en
daarachter, onder een afdakje, het keuken
tje, wat niet veel meer was dan een stook
plaats met een berookte ketel.
De vloer van het kamertje was van aan
gestampte aarde en er stond alleen maar
een soort bed of bank van gevlochten bam
boe met een matje er op inplaats van lakens
en dekens en verder was er nog een wan
kel kastje. Het rook er een beetje vreemd,
maar toch ook wel lekker, naar olie en zoete
bloemen.
Oudje nam haar mee naar buiten, waar op
een grasveldje een witte geit vastgebonden
stond en een stel kippen liep zo maar los
rond.
„De eieren verkoop ik. Ze leggen heel
goed", vertelde Oudje haar.
„Waar is je badkamer?" wilde het meisje
weten.
„Ach Non, dat weet je toch wel. Oudje baadt
immers in de kalie (rivier). Kom maar mee,
dan kan je zien waar het is!"
Ze hoefden maar een klein eindje te lopen
en toen hoorden ze vrolijk gelach van kin
deren. Ja hoor, daar waren er wel vijf of zes
aan het spelen in het water. Eén hield zich
drijvende door half over een pisangstam te
hangen, die in het water lag. Een ander zat
op een grote steen, waar een vriendinnetje
haar aan het been vanaf probeerde te trek
ken. Het water was bruin, maar zag er heer
lijk koel uit en leek wel van glanzend fluweel
gemaakt.
„Hè, mag ik meedoen?", vroeg het meisie
verlangend, want nu voelde ze pas, hoe
warm ze wel was en even later had ze de
grootste pret met de andere kinderen.
Toen die later naar huis moesten, zag ze
dat ze helemaal alleen was. Het begon al
wat donker te worden en wat was het akelig
stil. Vlug liep ze het paadje langs naar
Oudjes huisje. Wat was het ineens oud en
vervallen. Het stond helemaal scheef ge
zakt. De kippen en geit waren nergens te
zien en ook Oudje was er niet.
„Oudje, Oudje!" riep het kind angstig, „waar
ben je? Laat me niet alleen!"
,,De lamp is uit", klonk een zachte
stem van heel uit de verte.
Ja, haar kamer was donker, zag ze nu, het
lampje brandde niet meer. Moeder was zeker
vergeten er olie in te doen.
Ze keerde zich om. Het werd nu toch wel
tijd om te gaan slapen.
IKS
Beste kinderen,
f ergeien jullie niet de oplossing van het raad
sel dat in het nummer van 15 januari staat?
]e weet, naam, adres en leeftijd op de op
lossing en sturen naar de Prins Mauritslaan
36, den Haag. IKS