GEE STEN DE F ICUS Als jong onderwijzeres werd ik in Amoe- rang (Minahassa) geplaatst. De KPM deed Amoerang om de 14 dagen aan om copra te laden en post af te geven. Post, de enige verbinding toen, voor ons 5 vreemdelingen, die daar reikhalzend naar uitkeken. De Menadonezen en de Chinezen hadden hun familieleden en vrienden in de stad zelf of in de omgeving. Op een morgen in april stoomde het schip de wonderschone hoefijzervormige baai bin nen, waaraan Amoerang ligt. Een eeuw eer der^ is mij verteld, is er een zeebeving geweest, waardoor de zee de baai binnen stroomde, het water steeg en steeg, het dorp werd overspoeld en 't drong tot hoog in de heuvels, huizen, mensen en vee mee slepend toen het zich weer terugtrok. Wie niet bijtijds de bergen in was gevlucht moest het leven geven. Maar op die mor gen in april 1926 wist ik dit nog niet. Op de schouders van een drager werd ik aan land gezet, want een aanlegsteiger was er toen nog niet, maar wel de douane, die zo vriendelijk was mij de weg uit te duiden naar de pasanggrahan. Daar hoorde ik, dat die alleen voor doortrekkenden was, zodat ik dadelijk er op uit toog om ander onder dak te zoeken. Zo kon ik het enige huis, dat toen leeg stond, de volgende morgen al betrekken. Dadelijk na schooltijd ging ik aan de slag. Het houten huis, dat zoals de meeste andere, op stenen neuten stond, was eigenlijk veel te groot voor mij alleen. Het vervelende was, dat het jonge hout gekrompen was, waardoor deuren en ramen slecht of helemaal niet sloten. Ik zocht me een slaapkamer uit, die toch op slot kon, zodat ik tenminste rustig slapen zou. Na het sjouwen, bukken, uitpakken en in ruimen eerst een bad. Dat was ook erg primitief. Beneden naast de put was een gedèkken gevalletje, waar men gemakkellijk over en doorkijken kon. Op de waterbak stond het boterblik met handgreep. Op de putrand een uit één palmblad gevouwen waterschep, heel origineel vond ik, maar voor hen heel gewoon. Opgefrist, wrikte ik het gat van een petro- leumblik open, pompte het 2 pits stel vol om thee te zetten, toen ik als verlamd bleef staan. Uit het erf naast het mijne stegen gillende jammerklachten op. Kinderstemmen huilden, honden jankten huizenhoog. Spie dend keek ik om me heen, maar nóch op straat, nóch bij de buren aan de overkant van de weg of aan de andere zijde, was opwinding of geloop en de enige persoon die voorbijkwam, toonde geen belangselling. Hoewel mij dat wat geruststelde, begreep ik er niets van. Het slaan op boomstammen en hout ging door en een soort weeklagen nam een aanvang. Gelukkig kwam de pendita (zendeling) om te kijken of ik nog iets nodig had en die vertelde mij, dat mijn buurman gestorven was, en nu de boze geesten verjaagd werden. Ofschoon de meeste Menadonezen Christenen zijn, sterft toch nooit iemand zomaar. Een boze geest is het lichaam binnengedrongen. Vooral als men vermoedt, dat de lucht niet zuiver is, leggen de huisgenoten om beurten hun oor te luisteren bij de mond van de stervende om zo de naam op te vangen van degene, die de boze geest heeft omgekocht, het lichaam te besluipen. Heeft de boze geest zijn plicht gedaan, dan verlaat hij het lichaam om ergens anders onderdak te vin den. Nu is het zaak de boze geest te ver jagen vóór hij verder kwaad kan doen. Familie en vrienden met stokken gewapend slaan hem nu uit alles wat ze zien en tegen komen. De hele nacht ging het hakken door. Een boom werd geveld, daarna uitgehakt om als lijkkist dienst te doen. Vrouwen ratelden op machines om voor huisgenoten en gasten de begrafeniskleren te naaien, want alles moest van dezelfde kleur en snit zijn, een rijke uitvaart dus. Als men een tropisch regenwoud binnen treedt is de eerste indruk teleurstellend. Het lijkt niets anders dan een oneindig groene massa, zonder afwisseling van bloe men. Bij nadere beschouwing zal men deze echter toch ontdekken en wel in vele soor ten van groene of witachtige exemplaren, opvallend fel van kleur. In vele gevallen zijn zij met moeite te ontwaren door de gro te dichtheid van het bladerdak. De bloe men van de bomen zelf, bevinden zich nl. aan de hoogste takken. Soms zitten de bloemen en vruchten evenwel direct op de stam of op speciale bladerloze takken, die uit de stammen of grote takken ontspring en. Dit verschijnsel wordt caulifiorie ge noemd en is vooral karakteristiek voor de in het bos groeiende soorten van wilde vij gen (Ficus). De eerste, voorlopige conclu sie, dat er in een tropisch oerwoud armoe de aan bloemen zou heersen, is dus vol komen onjuist. Nergens ter wereld zijn er gebieden die rijker zijn aan bloeiende plan ten, geslacht zowel als soort, dan deze Ma- leise regenwouden. De wurger staat zijn wortels 'liefderijk' om zijn gastheer die langzaam maar zeker wordt verstikt om ten slotte ten onder te gaan. In de keuken werkten de vrouwen ook op volle toeren voor de werkers en het maal de volgende dag. De hele avond, ook 's nachts als ik wakker werd, hoorde ik de bijl in het hout slaan, de psalmen en gezan gen, die zonder onderbreking zich aaneen rijden. Pas bij het opstaan was het stil. Na school tijd zag ik de begrafenisstoet voorbij komen. Achter de baar de mannen in hun gelijk vormige broeken en kebaja's in dezelfde kleur, daar weer achter de vrouwen in de zelfde kleur, dezelfde gevormde sarong en kabaja, allen met hun gezangenboek in de gevouwen handen, op weg naar de kerk, waar de pendita zou spreken en zij zouden zingen, evenals bij het geopende graf. Want het zingen is voor deze mensen in de Mina hassa, een deel van het leven zelf. L. WEIJGERS Honderden soorten van het geslacht Fi cus komen in de Tropen van beide half ronden voor, maar vooral in de Maleise Archipel (ong. 800 soorten). Daaronder vindt men een aantal van die wurgende soorten, die de foto aantoont. Zo'n wurger begint met een minuscuul zaadje dat door een vogel of ander dier op een tak wordt afgestreken. Onmiddellijk begint dit én bla deren én luchtwortels te ontwikkelen. De luchtwortels bereiken de grond en weten vaste voet te krijgen, worden langzamer hand dikker en omstrengelen tenslotte de gastheer tot deze geheel is ingekapseld en reddeloos is verloren. De gastheer sterft af en de ficus blijft als een veelstammige boom voortleven. Een mooi voorbeeld van de felle strijd der planten om levensruimte en licht. De Waringin (Ficus Benjamina) is een 10-30 m hoge ficus met kleine bladeren. Ficus Religiosa wordt als heilig be schouwd en komt voor in India. De bla deren van deze soort hebben hele lange punten. Algemeen bekend is de Ficus Elastica. die zowel in het wild voorkomt als aange plant wordt omwille van het melksap, dat rubber levert. Tegenwoordig heeft de Hevea Brasilien- sis de Ficus Elastica geheel verdrongen. Deze zeer grote boom vormt dunne lucht wortels en beschermt zijn jonge bladeren door vuurrode schutbladeren. Ficus Mirabilis, Ficus Geocarpa en Ficus Minahassae hebben de eigenaardigheid, dat de vruchten ontstaan aan 3-6 m lange tak ken die aan de voet van de boom ontstaan en ten dele bedekt worden door (teel-) aar de en bladeren. Een bepaalde vorm van caulifiorie dus, die echter niet voorkomt bij de wurgende soorten. Caulifiorie trekt steeds de aandacht, waar zij ook voorkomt. Sommige reusachtige soorten van het ge slacht Ficus, niét de wurgers, hebben plank wortels, als ribben uitstaande delen van de boom die moeten dienen ais steun. Weer andere vormen heesters en komen voor bij de kratervegetatie. Een familie werkelijk met grote verschei denheid in levensvormen. JCH. 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 17