00 Een liefdesverklaring Ik heb je liefgekregen, mijn kleine dorpje. Je ligt er zo vredig en lieflijk, des zomers als het ware ingebed in het groen van de rivieroever temidden van dichtbeboste heuvels Een vreemde was ik, jaren geleden, gekomen uit het hoge Noorden, maar een vleugje van verre, overzeese gewesten aan me hangend, toen een gril van het lot me pardoes in dit kleine dorpje aan de voet van de Zwitserse Jura plantte. In een ogenblik van vrouwelijke zwakte had ik heel plechtig mijn jawoord aan een Zwitser gegeven en sedertdien stop ik em zijn Zwitserse sokken, bereid hem zijn Zwitserse maaltijden, kortom behoor tot het leger van onmondige vrouwen aan wie het Zwitserse vrouwenstemrecht nog steeds ont houden wordt (behalve dan in eigen familiekring). Oh, ironie van het leven! Hoe zweefde mij niet in mijn meisjesdromen als ideaalman voor: een planter in de bergcultures! En ziedaar: in de bergen leef je nu; omgeven door machtige wouden, cultuur in overvloed in het Stadttheater, en een planter..., nu ja, elke herfst verrast je man je met zijn hob by, zelfgeoogste eetbare paddestoelen waar je een heel jaar van zoudt kunnen leven. Dus tóch: bergcultuurl Mijn dorpje is er één zoals alle andere dorpjes in de wereld, in de Alpen, zowel als in de Gelderse Achterhoek, op Java ge lijk in Japan. Evenals een wereldstad kent het, op kleinere schaal, lief en leed, laster en nijd, ontrouw en echtbreuk, vermaak en leedvermaak. Van de dorpsbewoners die me goeden morgen wensen, ken ik nage noeg de complete levens-, liefdes- en lij densgeschiedenis en veel misstappen op het glibberige pad der dorpssamenleving bega Ik niet meer. Ik weet nu, dat ik Frau Schmidt niet met "Guten Morgen Frau Pei- er" kan begroeten. Dat de man, die ik altijd met Herr Heinz aansprak, Herr Grutter is en Heinz zijn voornaam, en bijgevolg zijn vrouw Frau Grütter heet en niet Frau Heinz. Tegen de handwerklerares van mijn doch tertje moet ik niet Fraulein Schnurpfi zeg gen, doch Fraulein Hüssi, daar Schnurpfi haar bijnaam is, door de leerlingen haar gegeven... Och, ook de dorpelingen zullen zo langza merhand zich aan mij gewend hebben. Mis schien halen ze vergoelijkend de schouders op en denken "Zo'n buitenlandse ook, van zo één kan je alles verwachten." Misschien ook gaan hun bezorgdheid en medegevoel uit naar hun landgenoot die het leven met zo'n uitheems geval moet delen. Neen, ik kan hen niets kwalijk nemen. Maar wanneer de tijd van de grauwe, kille najaarsavonden komt en ik de weg naar huis loop en in het oprijzende duister van de herfstnevelen opzie tegen de vage con touren van de omringende bergen, dan sta ik een moment stil. Dan neemt een dank baar geluksgevoel bezit van me en het is me, als hoor ik de machtige klanken van het allegretto uit Beethoven's Zevende op me aanrollen, terwijl één gedachte in me opwelt: "Ik heb je liefgekregen, mijn klei ne dorpje, ik heb je in mijn hart gesloten". Dan is het me, als voel ik me terugverzet een kwarteeuw geleden in een wereld van Als enige onder haar Europese zusters bezit de Zwitserse vrouw nog geen vrouwenstemrecht, waar door ze zich niet onderscheidt van haar zusters In onderontwikkelde landen. De laatste algemene (lees: mannelijke) volksstemming over dit punt, da teert van 1959, toen alleen de beide Fransspre- kende kantonen Waadt en Genève hun vrouwen hun stemrecht toekenden. 18 herinneringen die ik met onnoemlijk velen deel. Ik bevind me weer "in de goenoeng", in Wanasari, Wonosobo, of Kali Oerang' of overal elders waar maar kustbewoners kwamen om een koude neus te halen. De schemering viel, reeds kwam de kille berg- mist opzetten en we haastten ons naar de warme stal. Tegen de berghellingen, on zichtbaar geworden in het grauwe wit van de nevelen, flitsten geheimzinnig kleine lichtjes, het een na het ander, op: ook in de dessa's bereidde men zich op de nacht voor. Wij huiverden trots onze warme kle ding en zochten snel de binnenkamer op, waar het intiem was en behaaglijk, waar misschien nog een gasoline lamp monotoon snorde Doch een "Grüss Gott" verplaatst me terug in het jaar 1964 en het droombeeld glijdt van me af. Het is waar, van het Zwitserse landschapstype komt het Jurabergland het Indische landschap het meest nabij. Ook al worden we door de aanblik van canna en pisangboom in Tessin of door de eindeloze rijstvelden in de Italiaanse Povlakte in geestdrift gebracht, het is echter het rus tige groen van de uitgestrekte, mysterieuze Jurahellingen en bossen, die doen uitroepen "Net Indië, ja". Ik heb je liefgekregen, mijn kleine Zwitser se dorpje, waar eens de komst van een zwartgevederde, vreemde snoeshen een kleine beroering veroorzaakte. Ik scheld vaak op Je, dat je bewoners zo onbehouwen en lomp, conservatief en fantasieloos zijn, maar ik heb geleerd hun aard te begrijpen. Zoals hun land ingesloten ligt in de hoge, massieve bergwereld, afgescheiden van dé zee, zo zijn ook de bewoners als eenvou dige boeren en klein-handwerkers, gewor teld in hun eigen kleine stukje grond. Ze kwamen ter wereld, gingen er school, von den er hun levenspartner en de kringloop van hun bestaan voltrekt zich verder in hun zonen en dochteren. Een enkeling trekt het "Fernweh", hij waagt de stap over de grote plas, maar de bergen van zijn vaderen en voorvaderen trekken hem terug. Dit is het verschil met de bewoner uit het kleine land je aan de zee. Hém trok het wijde water, hij ging naar de Oost, schonk zijn liefde aan het nieuwe land en zijn noodlot bleef, dat hij altijd twee vaderlanden had. En zo gevoelen ook wij nu, wij die dat land hebben moeten verlaten, Hollanders en Indischen. We staan stil, kijken terug en idealiseren, misschien... teveel. Onze kinderen zijn geboren in 'n voor ons nieuw land, ze groeien er op en mét hen moe ten wij meegroeien. We staan in het Heden, dat ons elke dag weer opnieuw opeist. Voor een wijle kunnen we ons vergeten 80 jaar geleden verschenen onderstaande stuk jes in de Locomotief. Ze waren ernstig be doeld maar doen ons nu wat grappig aan. Voortaan zullen we eens in de maand enkele van deze berichtjes plaatsen. Red. Opmerkingen van een wandelaar. Iemand, die geregeld zijn ochtend- en avondwandeling maakt, vraagt ons o.a.: Waarom bij de brug over het bandjirkanaal op de paal, die een bord met "stapvoets rijden draagt, een kastje is aangebracht? Hij heeft daar nog nooit iets anders in ge zien dan vuil, onbeschreven stuk papier en soms een pisangschil of doerianpit. Waarom de kettinggangers voortgaan op dwangarbeid een parodie te vertoonen en waarom de kettinggangsters zich in haar loome lusteloosheid zelfs de moeite van die parodie niet geven? De schaduwrijkste en koelste plekjes van Semarang zijn van s ochtends tot 's avonds steeds op schil derachtige wijze met slapende of dobbe lende gestraften gestoffeerd. Het "daarom" van deze "waarom's" kun nen wij niet geven. Red. "De Locomotief", 13-1-1885. Ook een Race. Gistermiddag gingen de Ja vanen Radin en Lagio een weddenschap aan om 25,wie het hardst kon rijden, waarbij Lagio op een paard en Radin op een sapi gezeten zou zijn. Wie het eerst van de halte van den stoomtram te Boeloe naar Karang-Assem zou gereden zijn en te rug, was de winner. In tegenwoordigheid van een aantal toeschouwers had de wed strijd plaats, waarbij de sapi het glansrijk van het paard won. Een ogenblik ontstond er eenige moeilijkheid daar de verliezer zich niet zeer bereid betoonde om de ver loren f. 25,te voldoen. Lagio liet zich evenwel bepraten, waarna de beide kam pioenen in vroolijken optocht huiswaarts keerden. "De Locomotief", 14-1-1885. in weemoedige herinneringen aan een tijd perk dat onherroepelijk afgesloten is. Mis schien is het de jongere generatie gege ven, eenmaal het land van onze Tempo Doeloe met eigen ogen te aanschouwen! CORRIE ASSé.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 18