Dr. J. A. de Jonge Wij waren op een zeer plezierig bezoek, bij Dr. J. A. de Jonge, in Bennekom, waar zij na een langdurig verblijf in Indonesië en later Israël, is gaan wonen, in een piepklein huisje. Het interieur is oergezellig met kasten vol boeken, een kain, Balinees houtsnijwerk, Per zische kleden en aan de wanden bijzonder mooie schilderijen. In een kast leunt een schets boekblaadje met een fascinerende aquarel er op, nonchalant tegen wat boeken. "En er komen nog twee schilderijen bij, van plekken in Israël, die me zeer dierbaar zijn" - ver telt zij. Eerst krijgen we thee met zalige koek er bij, die later voor ondergetekende geboen- kost wordt, om mee te nemen. Na haar gastvrouwelijke plichten vervuld te hebben, kan zij pas gaan vertellen over een lang, rijk en welbesteed leven, zo interessant en boeiend dat de thee er koud bij wordt. Tal rijke Tong Tongs zouden gevuld kunnen worden met haar geschiedenis, waarvan wij hier een veel te summier verslag doen. Mej. J. A. de Jonge werd in Amsterdam geboren, later studeerde zij ook daar. In die tijd bestond 10% van de studenten uit vrouwelijke, waarvan ongeveer 3% inder daad ook in de practijk ging. Zij werd as sistente van Prof. P. Ruitinga in het binnen gasthuis, op de interne afdeling. Later kwam zij in het Lutherse Diaconessenhuis. Toen zij een particuliere practijk begon, hield zij zich ook bezig met de opleiding van verpleegsters en een derde van de tijd werkte zij bij het consultatie bureau aan de Nieuwe Achtergracht, onder leiding van Dr. Heijermans, broer van de schrijver Herman. In deze tijd leerde zij kennen een mens en een levensrichting die de verdere loop van haar leven zouden bepalen. Dr. Royer vertelde haar van de medische nood in In- dië. En dit werd voor haar een aansporing om als Zendigsarts naar Indië te vertrek ken. "Dit klinkt nu heel eenvoudig, maar zo makkelijk was het niet." Zij ging spreken met Ds. Crommelin, een der directeuren van de Nederlandse Hervormde Kerk, in Oegstgeest. Ds. Crommelin echter, stelde de zaken zo somber mogelijk voor en ried haar aan, hier in Nederland in een inrich ting te gaan werken. Dr. Heijermans, die er van hoorde, was geheel de zelfde mening toegedaan en sprak: "Je kunt beter eerst mij en mijn broer bekeren, in plaats van daarheen te gaan". Met een besliste hoofd knik zegt zij: "Doch ik ben een koppig mens. Ik had het nu eenmaal in mijn hoofd en dan gaat het er niet meer uit". En nóg eens toog zij samen met Dr. Royer naar Oegstgeest- "en toen heeft de kerk het met mij geprobeerd". "Zij zullen er geen spijt van gehad hebben" -ontsnapt mij. "Dat weet ik niet" -antwoord zij eenvoudig. "U gaf dus gehoor aan een roeping?" - vraag ik. Dr. de Jonge ontkent. Zij zou het geen roeping willen noemen." De mensen hebben het veel te snel over een roeping, een roeping is slechts enkelen gegeven, ledereen heeft het tegenwoordig over een "call". Hoe vaak ik niet opgebeld word door mensen met een call voor dit of dat. Zij hebben iets op T.V. gezien en krijgen dan een "call". Verder geloof ik dat het daarom zo belangrijk is dat de mens komt te werken, op de plaats waar God hem hebben wil. Omdat wij mensen als zodanig Dr. i. A. de Jonge voor geen enkel werk onmisbaar zijn. Wij hebben dat werk nodig, het werk niet ons, om enigszins te worden wat God van ons maken wil. Kort gezegd zo: het werk kon mij wel missen, maar ik kon het werk niet missen. Ik heb aan het werk alles te dan ken". Door omstandigheden was er in Neder land niemand meer voor wie de jonge arts zou moeten blijven en daarginds kon zij meer doen. Reeds voor haar vertrek begon zij met de studie van de Javaanse taal en in het land zelf ging zij er nog zeker drie jaar mee door. In 1928 arriveerde zij in Indië en werd geplaatst in Oost-Java, in het zendingszie kenhuis Modjowarno, een Christelijke des- sa. Modjowarno werd opgericht in 1894 door vader en zoon Kruyt. Het ziekenhuis was zowel voor Inheemsen als Europeanen. De staf bestond uit drie Europese doktoren en één of twee Javaanse waarvan er een Moslim was. Dr. de Jonge werkte op de in terne afdeling en laboratorium, later kreeg zij de verloskundige afdeling en daarbij de vroedvrouw opleiding. Zij vertelt dat zij zich dikwijls in sarong en kabaja kleedde, de lange haren in een wrong droeg. "Ja, als jonge vrouw wil je dan helemaal zo worden als de mensen van het land; je wilt je geheel aanpassen en ik dacht dat dit "de manier" was". Les sen in de Javaanse taal kreeg ze van een jonge Javaan, die op een dag zijn schroom overwon en mij zei: "Blijf wie je bent, geef je zoals je bent, tracht geen Javaanse te worden. Doe tegen ons zoals je tegen je Hollandse vrienden doet. Die man heeft mij een onschatbare dienst bewezen". Toen Dr. Ketel vertrok nam zij van hem de opleiding over van vroedvrouwen, waar toe reeds gediplomeerde mantri verpleeg sters opgeleid werden. Dit werk beschouwt zij als haar levenswerk. Het is een beroep dat vrouwen, ook na hun huwelijk, kunnen blijven uitoefenen en zodoende kunnen zij een betere medische verzorging van de kraamvrouwen en zuigelingen onder de be volking bevorderen. Enthousiast vertelt Dr. de Jonge over de heerlijke jaren die zij in Modjowarno mocht beleven. Nog vele ochtenden wordt zij wak ker in de vaste overtuiging dat zij ginds ontwaakt. Zij vertelt boeiend over het werk dat zij met zoveel liefde en toewijding ge durende jaren gedaan heeft. Over de men sen, de toestanden, contacten met de be volking. Zij toont een publicatie die zij in dertijd schreef over "Volksgebruiken bij zwangerschap, geboorte en in het kraam bed op Oost-Java". Er blijkt uit haar intense belangstelling voor wat onder het volk leef de, de gebruiken die vaak nog uit oeroude tijden stammen. Zij verhaalt van de achter docht die soms overwonnen moest worden, over gevallen waarbij zij pas geroepen wer den als het al bijna of helemaal te laat was. Een leven van werken onder dikwijls pri mitieve omstandigheden, strijd tegen erbar melijke toestanden. Er is veel gedaan en veel bereikt. In 1935 vertrok zij voor het eerst met ver lof naar Nederland en besteedde die maan den aan studie, röntgenologie en verloskun de. Een aantal jaren later brak de oorlog uit en verhuisde ook zij van het ene kamp naar het andere. Het laatst verbleef zij in het kamp Lampersari, te Semarang. "Het was een zegen dat ik mijn werk had, daardoor ben ik geestelijk makkelijker door het kamp gekomen." Nog vóór de vrouwenkampen open gingen werd zij, met 16 nonnen, door de Japanners naar het St. Elisabeth zieken huis overgebracht, om alles in gereedheid te brengen voor de komst van de vrouwen uit de kampen. Het ziekenhuis was nog be zet door Japanse doktoren en verpleegsters Nu volgde een zeer drukke en enerveren de tijd en toch, met veel humor haalt Dr. de Jonge herinneringen op aan dwaze situ aties die zich voordeden. Zij geniet nog als zij terugdenkt aan de tijd dat iedereen, van hoog tot laag, werkte voor een honorarium van 150 Japanse guldens in de maand, en het genoegen dat geld ook ergens aan te kunnen besteden! Na de overdracht bleef zij in functie en werd door Dr. Leimena aangesteld tot Gou- vernements arts, eerste klasse. Na jaren van onafgebroken werken, de ontberingen tijdens het kamp en weer jaren van werken, voelde zij dat zij nu heus aan verlof toe was. Zij ging naar Dr. Leimena en zei hem: "Ik ben doodmoe, ik kan niet meer". Doch daar zij nog niet lang genoeg in dienst was als Gouvernements arts, had zij nog geen recht op verlof. Buiten bezwaar van den Lande echter kon zij twee maanden verlof krijgen. Als scheepsarts op een hadjiboot vertrok zij nu naar Djeddah. Er werden nog vier weken aan vastgeknoopt, die haar in staat stelden een vluchtig bezoek aan En- Lees verder pag. 21 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 8