Goliath
Davy en
Toen het beeld voltooid was, stuurde de
beeldhouwer een jongen naar de kraton om
de krijgsoverste Kertadjaja te waarschuwen,
die als model had gediend.
Het duurde niet lang eer Kertadjaja kwam
kijken. De kleine ruiterstoet hield halt bij
de ingang van de werkplaats.
Eén van de pradjoerits bood Raden Kerta
djaja de behulpzame hand bij het afstijgen.
Voorafgegaan door de beeldhouwer bewoog
de krijgsoverste zich over het terrein. Over
al in het rond lagen of stonden beelden
en ornamenten in verschillende stadia van
bewerking, de grond was bedekt met een
dikke laag grijs steenslag.
Natuurlijk werd er op dit ogenblik niet ge
werkt; al het personeel sloot zich als van
zelf bij de kleine stoet aan, die ondertus
sen de loods was genaderd. Raden Kerta
djaja kon nu al uit zijn ooghoek HET beeld
zien, maar hij wilde de beeldhouwer zijn
moment van triomf gunnen.
- Hier is het, Heer Krijgsoverste. -
Aangenaam verrast liet Kertadjaja zijn ksa-
tryablikken over het beeld glijden. Impo
sant. Dezelfde zware gestalte, de benen
als massieve zuilen, de machtige buik, de
logge armen, de dikke vuist die een knots
omklemd hield.
- Ja, ja, heer beeldhouwer, treffend, de go
den hebben Uw hamer en beitel geleid. -
prees de krijgsoverste en glimlachte wel
willend naar de beeldhouwer, die van ge
noegen straalde. En de kop! Magnifiek!
Ontzagwekkend uitpuilende ogen, een bars
vertrokken mond, dezelfde hangsnor. Had
hij er soms ook zo uitgezien, toen hij zijn
troepen in persoon aanvoerde tegen de
goddelozen van Daha? Als kaf waren ze
toen voor hem uitgestoven... als kafl
- Zoals U weet wordt het andere beeld hier
aan gelijk, - zei de beeldhouwer.
- Raden, ik heb tijdens het werk zo zeer
aan U gedacht, dat het soms leek, dat mijn
handen niet door mijn eigen wil werden
gedreven. Kan het zijn, dat Visjnoe mij als
werktuig heeft gebruikt om U nogmaals,
maar dan in steen te herscheppen? -
- Dat zou best kunnen, heer beeldhouwer.
Wat heeft men aan een tempelwachter,
waarin niet de geest van een ksatrya huist.-
Kertadjaja liet zijn hand over de vuist van
het beeld glijden en prevelde:
- O, tempelwachter, beweak met mijn ziel
al hetgeen wat U worde toevertrouwd. -
Niemand weet, op welke manier de tem
pelwachter kwam op Soember Lor.
Op het magistrale voorerf van de besaran
stond hier en daar wel zo'n Hindoebeeldje,
maar die waren niet zo opvallend van for
maat. En de tempelwachter hield nu de
wacht over de tuin van de boekhouder,
waar hij een plaats had tussen twee tan-
djoengbomen. In 't huis woonde de nieuwe
pappie van Davy. Hoe dat gekomen was?
Na een prenta aloes van de administra
teur was boekhouder Nijman ertoe geko
men om te trouwen. Hij herinnerde zich
zijn jeugdvriendinnetje Lucie, die net we
duwe geworden was. Zij had een jongetje
van een jaar of vier, vijf, maar dat vond
hij geen bezwaar.
Al dadelijk nam Davy bezit van de grote
tuin, groter en mooier dan het verwaarloos
de stukje savanne, dat hij in Meester had
achtergelaten. Zodra Davy de tempelwach
ter zag, rende hij opgewonden naar binnen.
- Mammie, kijken, een grote beeld in de
tuin, veel groter dan Janpieterszooncoen!
- David, kun je ook op een behoorlijke ma
nier binnenkomen en proberen niet te
schreeuwen? - bitste Nijman. Ja, Nijman
was van hetzelfde hout gesneden als de
stiefvader van David Copperfield.
Pas in de middaguren vond Lucy even de
tijd om samen met Davy het beeld te be
wonderen.
- Geweldig, hè Mammie. Hoe heet deze? -
- Hoe hij heet? Dat weet ik toch niet. -
- Geef U maar een naam. -
- Ja, het is een reus enne... wacht eens:
Goliath! Hoe vind je die naam? Dat was
ook een reus. David en Goliath, nou, dat
zijn jullie twee, hè. -
Mammie had niet zoveel tijd voor Davy.
Speelkameraadjes waren er ook niet, daar
om zocht Davy dikwijls zijn toevlucht onder
de tandjoengboom, waarbij Goliath gedul
dig op zijn spelletjes toekeek. En als het
heel warm werd, zó warm, dat Davy geen
zin in een spelletje had, dan praatte hij.
Met Goliath. Hele verhalen over Meester,
over Si Pengkor en Si Djennie, over vlie
geren, over vechtpartijen. En als Davy over
dreef, haastte hij zich om eraan toe te voe
gen: "Heus waar, Goliath".
Als het regende keek Davy meewarig
naar de druipende reus.
- Zal ik een mantel brengen voor Goliath?
Kasian toch, Mammie. -
- Doe niet zo gek; het is toch maar een
beeld?
- Ja Mam, maar dat is mijn vriend toch? -
- Rare ongezonde fantasie heeft die jongen
van je, - zei Nijman, - het wordt waarachtig
tijd dat ie naar schooi gaat. Een grote ke
rel moet-ie worden.
- Ja, man, - zei Lucie.
- Weet je, Mam, Goliath is vandaag jarig.
En ik heb alle kembang sepatoe bloemen
afgeplukt en bij hem gedaan. In een glas
water, - vertelde Davy opgewekt aan tafel.
Hij merkte niet dat Nijman dreigend naar
hem keek. Met een duidelijke nadrukkelijke
tik legde Nijman zijn vork en lepel op z'n
bord.
- Luister eens, David; ik wil niet hebben
dat je zo over die...Goliath spreekt. Dat
is allemaal onzin, hoor je dat! Dat is al
leen maar een stom stuk steen, meer niet.
De eerstvolgende keer, dat ik je weer hoor,
krijg je... krijg je... dat zul je wel zien. -
viel hij heftig uit.
- Zeg dan: Ja, Pappie, - drong Lucie aan,
omdat Davy van schrik met open mond zat
te kijken naar Nijman.
- Jja, Pappie, - en Davy begon te huilen.
In de namiddag vond Lucie Davy in de
tuin bij de tandjoengbomen, in vaste slaap
geleund tegen Goliath. Het glas met de
kembang sepatoebloemen was omgevallen.
- Weet je wat ik gedroomd heb, Mammie?
Erg gek. Ik ben hier in bed en weet je wie
binnenkomt? Goliath. Zo raar. Nee, niet als
dat beeld, maar gewoon. Net als een mens.
Maar ik weet wel wie hij is. Erg groot, met
een dikke buik en hij is gekleed als wa
jang orang. En zijn ogen is wel groot, maar
niet melotot. Hij blijf eerst midden in de
kamer staan. Daar. En toen kom hij naar
mijn bed. Omdat ik niet bang ben, gaat hij
lachen. En hij draai zijn snor. Hij keert om
en gaat weg. En terwijl hij loopt, gaat de
kleur weg. Bij de deur is hij van achter pre
cies als van steen. Gek, ja Mam?
Met een onbewogen gezicht hoorde Nij
man het verhaal van Lucie aan. Met een
Breugliaans wreed onbewogen gezicht.
- Blijf jij hier, Lucie. Ik zal het de jongen
voor eens en voor goed afleren.
- Ja, man. -
Nijman liep de tuin in. Natuurlijk was Davy
onder de boom bij Goliath te vinden. Met
gekruiste armen en wijdbeens plantte Nij
man zich voor de schuw opkijkende Davy
neer.
- Davy! -
- Ja, Pappie, -
- Weet je nog wel, wat ik je laatst aan ta
fel heb gezegd? -
- Ja, Pappie. -
- Kom mee. Naar het kantoor. -
Nijman sloot de glazen deur, pakte de kar
wats van de spijker en kwam ermee op
Davy af, die met grote angstogen in een
hoekje stond.
- Goliath bestéét niet. Hoor je? Ik zal het
eruit slaén,...HIER! - Davy's tengere lijfje
kromde zich onder de wrede flits.
- Goliath, - krijste Davy.
Met angstig kloppend hart luisterde Lucie
in de kamer ernaast. Ze hoorde Nijman en
haar zoon. Was het wel goed zo? Daar
hoorde ze de eerste slag. Meteen vloog
ze op de deur af, die op slot bleek te zijn.
Lees verder pag. 19
18