TJONG A FIE T jan moens t
4 februari 1921 overleed plotseling de
heer Tjong A Fie.
In 1880 werd hij door zijn broeder Tjong
Jong Hian, die toen wijkmeester der Chine
zen te Medan was, overgehaald om zich
ook te vestigen ter Oostkust van Sumatra.
Geboortig uit Kwang Toeng in China vestig
de hij zich eerst te Laboehan Deli als han
delaar.
Bij de nieuwe regeling van het Chinese be
stuur in de Res. Oostkust van Sumatra,
werd hij bevorderd tot Luitnant en zijn broe
der tot Kapitein der Chinezen, beiden met
Medan als standplaats.
Van die tijd dagtekende hun beider samen
werking tot opbouw van hun later zo groot
geldelijk vermogen, door in verband met
de uitbreiding van de Europese tabaksteelt
op de meest geschikte plaatsen aan de kus
ten van het gewest kedei's (winkels) te
openen en opslagloodsen te doen verrijzen
en als pachters op te treden van alle ver
pachte middelen van het Gouvernement
Hoewel zijn oudere broeder als leider
hunner zaken niet weg te cijferen viel, be
schouwde men algemeen de heer Tjong A
Fie als het meest intelligente en handelend
hoofd. Te Medan en op enkele andere plaat
sen, waar het met het oog op de zich ont
wikkelende handel nodig was, bouwden zij
met ondernemingsgeest passerloodsen, win
kel- en woonhuizen en het algemeen be
kend Medanhotel.
Toen ging, vooral van laatstgenoemde, al
de roep van bijzondere milddadigheid uit.
In zijn woning ontving elke arme voedsel,
kleren en geld. Hoeveel doodkisten kregen
zijn onbemiddelde stamgenoten niet koste
loos verstrekt; terwijl de zieken onder hen
zich in een goed hospitaal konden doen
verplegen.
Gedurende de feesten ter viering van de
troonsbestijging van onze Koningin - bij
welke gelegenheid hij benoemd werd tot
Kapitein en zijn broeder tot Majoor der
Chinezen - was hun gift aan de militaire
bezetting te Medan en aan de ongeveer
3000 man sterke macht, die op de grens
van Atjeh en op de Oostkust van Sumatra
was gelegerd zo ruim, dat ongerekend de
kosten van het feestmaal, nog 3,zak
geld overschoot voor iedere militair (be
neden de rang van officier) en 1,50
voor elke dwangarbeider. Later in 1901 ont
vingen de Sultan en de Moslimse bevol
king van Deli een prachtige masjid (mos
kee) ten geschenke, en werd er op het ei
land aan de monding van de Langkant-ri-
vier een leprozengesticht gevestigd.
Over hetgeen de beide broeders in hun
geboortestreek Kwang Toeng tot stand
brachten zijn enige Delianen, die dat land
hebben bezocht, niet uitgepraat. Voor die
goede werken werden beiden door de toen
malige Keizerlijke Regering van China be
kleed met de rang van Mandarijn.
Na de dood van zijn broeder kon uiteraard
niemand anders dan hij als diens opvolger
door het Gouvernement worden aangewe
zen, dat daarna ter erkenning zijner ver
dienste zijn verheffing eerst tot ridder en
Tjong A Fie
Foto uit: Ned.-lndië Oud en Nieuw.
vervolgens tot officier in de orde van Oran-
je-Nassau bewerkte en hem benoemde tot
Adviseur honorair voor Chinese zaken.
Allen, die hem van nabij hadden gekend,
waren in bewondering over zijn voortdu
rende werklust en grote werkkracht. De
handelsboeken en rekening- en verantwoor
dingsstukken van zijn zaakgelastigden zo
wel als die van de beheerders zijner sedert
1908 geopende rubberondernemingen en
van de directie der in die tijd opgerichte
Deli-Bank, keek hij persoonlijk een voor
een na. Voor de invoering van de Opium
regie en het in eigen beheer nemen van
vele vroeger verpachte middelen door het
Gouvernement, waren de Inspecteurs van
Financiën vol lof over de bijhouding der
boeken van de verschillende pachten.
In gezelschap bewoog hij zich gemak
kelijk. Zijn optreden was gepast. Nooit stel
de hij zich op de voorgrond. Hoewel hij
er van hield feesten aan te richten en zijn
vrienden aan zijn tafel te onthalen, was hij
matig. Zelfs na het langdurigste feest was
hij dadelijk bij de hand wanneer de dienst
het eiste. Zijn ondergeschikten hielden van
hem.
Hoogst zelden geraakte hij in drift. Zijn ge
moed had hij meestal goed in bedwang.
Hoe was het ook anders te verwachten
van een, die in zijn vrije tijd de geschriften
van Confucius las en herlas!
Bij het einde van de wereldoorlog bleek
weer hoe milddadig zijn aard was. Hoeveel
gestichten op Java, hier te lande en elders
in Europa werden er niet door hem uit de
nood geholpen.
Toen de majoor Tjong A Fie op de 12e
Augustus 1920 zijn 60ste geboortedag fees
telijk herdacht en op de 29ste December
zijn zilveren bruiloft in goede welstand luis
terrijk vierde, hadden natuurlijk noch zijn
beschaafde vrouw, noch zijn kinderen, die
allen een Europese opvoeding hadden ge
noten, één ogenblik het voorgevoel dat zij
hun zorgzame echtvriend en vader zo gauw
zouden verliezen.
Aan het leven van de algemeen beminde
Jan Moens' dood (Tjikini, 10-2-1954) kwam
onverwacht. Na een typhus, waarbij het hart
te veel geleden had, was hij al niet meer
de oude.
Moens was van huis uit waterstaatsinge
nieur, een carrière die hij als hoofingenieur
eervol afsloot met het voorzitterschap van
het eerste "Indische" waterschap, Opak-
Progo. Zijn grote faam, ook buitenslands,
dankte hij aan zijn diepe hartstocht voor
zijn geboorteland, én aan zijn ongewone
kennis van zaken die, geen verband hou
dende met zijn beroep, toch zijn levens
werk zijn geworden.
Op historisch, taal- en volkenkundig ge
bied werd hij een figuur van gezag, ook
buiten Indonesië. Hij was misschien de
grootste kenner van Javaanse antiquiteiten,
enorm belezen, en begaafd met een be
langstelling en werkkracht die aan het on
waarschijnlijke grensden. Ook na zijn phy-
sieke achteruitgang, bleef zijn geest actief
en lenig, de aandacht ongebroken, het ver
mogen om zich in de kring van belangstel
lenden te doen gelden onaangetast.
Moens was een volkomen pretentieloos
man, slechts op de voorgrond tredende bij
aantasting van zijn wetenschappelijke inte
griteit, en dan nog slechts zó lang als no
dig was. Hij hield zich niet op de achter
grond uit bescheidenheid - een eigenschap
die hij noch in het positieve noch in het ne
gatieve kende - doch eenvoudig omdat
waardering hem niet interesseerde.
Vaak kwam hij in botsing met de officiële
wetenschap, die hem weliswaar af en toe
zijn amateur-status onder het oog moest
brengen, doch niettemin zijn werk met aan
dacht volgde. Hij was de man achter de
toverlantaarn: voor het oog ontplooiden
zich de schoonheden waaraan Indonesië
zo rijk is, maar de man die ze toonde zag
men niet.
Alleen in polemieken kwamen zijn strijd
lust en strijdvaardigheid aan het licht. Door
daarbij nooit iemand te kwetsen, toonde hij
de gaafheid van zijn werkelijk groot karak
ter. Méér nog door zich te beheersen, wan
neer anderen hém kwetsten.
Moens, ofschoon reeds lang gepension-
neerd, wilde nooit naar Holland: hij kon
van Indonesië niet scheiden. Het is goed
dat hij er gestorven is en in Indonesische
bodem zal rusten. De laatste jaren was hij
lid van de "MuseunV'-directie en een be
kend publicist van oud-Javaanse geschie
denis. Kort voor zijn dood trad hij nog op
met een lezing over de wajang, door Sti-
cusa georganiseerd.
Aan een man, zo singulier in vele zaken,
is Indonesië veel verplicht. Zij, die hem
kenden, zullen hem niet gauw vergeten.
JCH.
en geachte Kapitein der Chinezen kwam
zoals reeds in de aanhef werd verteld, plot
seling een einde. Waarom aan een goed
leven - wat buiten kijf dat van de heer
Tjong A Fie was - dikwijls betrekkelijk spoe
dig een einde komt, zal wel altijd een on
oplosbaar raadsel blijven dat wij hebben te
aanvaarden. Zo ook hier. JCH.
6