Frans Butteling
5 Februari 1965
Gisteren schreef ik hem eindelijk na zoveel maanden. En vandaag kwam het telegram
van Uul, zijn vrouw, dat Frans overleden was. Mijn brief kwam te laat. Ik ben bedroefd
zonder grenzen.
Hoewel het een droefheid is die me in de vele jaren bij Tong Tong niet bespaard is
gebleven "en waar een mens toch aan hoort te wennen". De eerste man die ik me stel
lig voornam om te bezoeken was de "Resident van Kedoe" ex-Gouverneur van der Jagt.
Zovele jaren nog steeds een "veelomstreden figuur", maar iemand voor wiens staat
van dienst en zeldzame karakterhoedanigheden ik het grootste respect had. Ik wilde hem
niet zozeer interviewen als wel hormat betuigen (wat over de hele linie veel te weinig
gedaan wordt aan onze "kandjengs uit Oud-lndië"). Ik was te laat.
Met één van onze administrateurs, de ex-
officier van het KNIL Aerts, had ik altijd
een gezellige boom-kras willen opzetten.
Ook hij was een "veelomstreden figuur"
(wat hebben we er toch veel in onze gele
deren en hoe kleinburgerlijk is toch ons
"strijden" om zulke figuren - jalouzie?), en
een geweldig werker voor Tong Tong. Vaak
als alle anderen al naar huis waren, zaten
alleen Aerts en ik nog tot diep in de avond
te werken. We hadden nooit eens een ge
zellige omong. Toen ik die avond naar be
neden ging, omdat het zo stil was (zou
Aerts toch weer gewoon naar huis gegaan
zijn?), vond ik hem dood op de vloer. Ik
was te laat.
En nu Frans. Frans was kleinlandbouwer
in Suriname. In mijn hele leven heb ik hem
maar eenmaal ontmoet. We hebben elkaar
vaak geschreven (hij meer dan ik). Frans
was "onverstandig". Hij hield van de Tropen
en hij hield van de tropengrond. Dus zegde
hij een welbekeken leven in Holland (want
hij was een kerel met veel goede kwali
teiten) vaarwel en leefde als een tani in de
oetan achter Paramaribo. Toen ik hem daar
opzocht, vond ik het leven van de tani in
Indonesië terug. Of zo gij wilt van de pio
nier uit onze historische dagen toen nog
zoveel "gekke blanda's en indo's" de oetan
in gingen. En soms de basis legden van
grote culturen. En soms kansloos en verge
ten stierven.
Het heeft geen zin te vertellen van dit
leven. Men heeft er idee van uit ervaring
of niet. Leven met NUL comforts van het
steedse leven in Holland, en met NUL "wel
verdiende ontspanningen". Ploeteren met
de weerbarstige grond, vechten tegen alle
oetan-gevaren, een leven met teleurstellin
gen en tegenslagen, en langzame, langzame
opbouw. Daar zat ik voor het eerst na ja
ren weer met een gewoon blikken bordje
met "nasi-kampoeng", sajoer tempeh en
een "feestkip"; bij het licht van een lampoe
templek, met muskieten, oud maar sterk
meubilair. Zwijgzame, maar sterke kinderen.
Een sfeer van armoe naar Hollandse maat
staven, maar een geest van kracht, onver
zettelijkheid, levensmoed en directe eerlijk
heid. Ik was "thuis".
Al de jaren dat het slecht ging met Tong
Tong en ik met het "schrikbeeld" zat van
op straat te zitten zonder pensioen en
zonder enige andere bron van inkomsten,
dacht ik: "Als het ooit mis gaat. daar bij
Frans zal ik welkom zijn, en zal ik altijd van
dienst kunnen zijn!" En nu is hij dood.
Zoals gezegd, is mij dit heel vaak over
komen bij Tong Tong, en ik ben er dieper
Op deze foto die van begin '63 is, zien wij Frans
Butteling nog op zijn boerderij in Suriname.
van doordrongen dan wie ook dat dit ons
aller lot is, van alle Indischgasten EN VAN
TONG TONG. Eens zal ook de laatste In-
dischgast in Holland vergeten sterven (wat
jammer - er had nog een originele en met
tranen verstikte reportage van gemaakt kun
nen worden!) en eens zal ook onze kleine
Tong Tong sterven (als het tenminste zo
droevig blijft gaan als tot nu toe) en tussen
de reuzen van de Telegraaf, Margriet, Li-
belle en Elsevier, ja zelfs van de provinciale
en buurtblaadjes, zal men zijn dood niet
merken. En niemand zal zelfs "droevig zijn
zonder grenzen". This is our lovable world
of today, hard like rock.
Zoals mijn leven is bij Tong Tong, zo is
ons aller leven in deze moderne bescha
ving. Zó tjokvol arbeid, zó tjokvol verplich
tingen, dat er voor vriendschappen steeds
minder overblijft. Toen ik nog zo weinig
werkte, b.v. als snippenjager achter Bekasi
of koffieboerbezoeker aan de Kouwe Hoek,
had ik meer vrienden dan ik nu heb met al
mijn kennissen. Vaak voel ik een diepe
geestelijke verwantschap, een sterke per
soonlijke aantrekking, maar er is geen tijd
voor om er "wat van te maken". We leven
als gevangenen in een ontzaglijke gevange
nis, die elkaar alleen briefjes kunnen schrij
ven. En ieder blijft vast in zijn traliekamer.
En heeft zijn water en brood, zijn stroozak
en zijn Bijbel. Basta. Wachten op het einde.
Neen, neen, ik schamper niet. Het is nu
eenmaal zo. Om te voorkomen dat mensen
door gebrek aan naastenliefde op straat
sterven als hongerige schooiers, hebben
wij een maatschappij opgebouwd van on
derling hulpbetoon, sociale zorg en bezits
"uitsmering", waardoor niemand tekort
komt. Maar dit systeem is zo ingewikkeld
en duur en veeleisend geworden, dat we
dag in dag uit bezig zijn de tent overeind
te houden. Belastingen, steunfondsen, ver
plichte winkelsluitingen, verplichte vacan-
ties, waakzaamheden voor behoud van sa
laris en toeslagen, waakzaamheden voor
prijsschommelingen en geldswaarde-vermin-
deringen, werk, werk,werk. We zijn gewor
den als hengelaars, die in hun bootje op de
plas zes hengels tegelijk hebben uitstaan,
het roer moeten vasthouden, het zwabbe
rend zeil in de gaten houden en het anker
om niet op drift te raken. We hebben ook
nog een goed gevulde boterhamtrommel en
een thermosfles warme koffie, en vrouwlief
(of het meisje of 'n vriend) om gezellig mee
te praten. Maar als onze buurman in zijn
bootje twintig meter verder overboord valt
(de sufferd of de zielepoot), zitten we zo
vast, dat we hem niet meer kunnen helpen.
Ook al omdat we zó dik in de jassen en
duffels zitten, dat we niet meer op
tijd te water kunnen gaan. Kunnen we ove
rigens wel goed zwemmen of drenkelingen
redden? Te deksel! Waar blijft de veilig
heidsdienst van de plas?! Het is een schan
daalI
Frans viel overboord. Velen van ons val
len straks ook overboord. Dan pas merken
we hoe verlaten we zijn met al onze hen
gels, ons roer, ons zeil, onze duffels, ons
broodje en koffie. En na de dood is er geen
kans meer om nog te zeggen: "Wat spijt
het me...ik had zo graag een goed vriend
van je willen zijn..."
Mijn kinderen kennen Frans ook, hoewel
ze hem nooit gezien hebben. Want altijd als
ze klagen dat het eten niet lekker genoeg
is, het programma van de TV niet goed ge
noeg, enz. enz., zeg ik: "Ondankbare we
zens! Hoe rijk zijn jullie in vergelijking
met Frans!" Dat helpt natuurlijk niet. Dat
helpt niemand. Het helpt altijd alleen te laat
Er leven millioenen en millioenen mensen
in de "achtergebleven gebieden" zoals
Frans En duizend malen slechter nog. In
de straten van sommige steden rijden 's
morgens voordat "de mensen" wakker zijn,
de trucks van de opruimingsdienst rond om
de lijken op te pikken van hen die stierven
En diep in de oedik wordt telkens weer
een gat gegraven en een mens in een tiker
erin gelegd. Zand erover... En boven hunne
hoofden maken staatshoofden ruzie en im
porteren wapens. En wij krantenlezers roe
pen: "Zijn schuld! Neen, zijn schuld!" En
gaan door met hengels vasthouden en
broodjes eten.
Het schijnt niet anders te kunnen. Zo is
nu eenmaal ons levenssysteem. Zo schijnt
nu eenmaal ons karakter te moeten zijn.
Christus is al tweeduizend jaren dood, im
mers?
Op deze plaats breng ik een laatste (en
verlate) groet aan Frans Butteling, die ook
een groet is aan hen die reeds gingen
en aan hen die alsnog zullen gaan. Een
groet die wij allen brengen aan hen die
wij vergaten en alsnog zullen vergeten. Wij
zijn onmachtig om "bij" te kunnen blijven,
maar daarom zijn onze diepste gevoelens
Lees verder pag. 20
11