Een litho naar een tekening van Junghuhn dier omsingelden en op de woedendste wij ze aangrepen. Naar onze schatting waren er minstens een dertigtal aanvallers. Zij grepen hun slachtoffer bij de kop, de hals, bij de als vinnen gevormde poten, bij de staart, aan het achterste en trokken en scheurden het de stukken van het lijf, draai den het in een kring rond en verrieden door hun schor klinkend gesnuif dat stoots gewijs werd uitgeblaft, de verschrikkelijkste vraatzucht en bloeddorstigheid. Zij gingen als razenden te werk en schenen de kroko dil volstrekt niet te bespeuren, die daar stil, met lichte, zachte tred, evenals een tjitjak welke aan de wand van een vertrek vliegen vangt, op zijn buik kwam aanslui pen, al nader en nader, vervolgens als een pijl uit de boog voorwaarts schoot en al twee of drie van de huilende honden tussen zijn vreselijke kaken had verbrijzeld voor de anderen hem bemerkten. Het waren adjaks, zogenaamde wilde honden die in troepen levend kleiner zijn dan wolven, maar veel vraatzuchtiger en wilder mogen genoemd worden dan deze. Wel was de schildpad nog niet dood, maar zij had reeds te veel geleden om zich te kunnen verwij deren. De krokodil die waarschijnlijk een goede vangst had gemaakt, trok zeewaarts af. De adjaks wierpen zich nu van alle zijden andermaal op hun prooi, vielen haar met verenigde krachten aan en schenen druk bezig om haar de schilden uiteen te rijten. Ik legde mijn geweer aan en stond ge reed om af te trekken, toen een der Java nen zijn hand op mijn arm legde en mij enige betekenisvolle woorden toefluisterde. Zijn scherp oog had reeds de gedaante be speurd die uit het duistere woud te voor schijn was getreden. Zij stond daar, hield stil, keek op, liet de vlammende blikken over de schouwplaats gaan, legde zich op de grond neer en - viel plotseling met een verbazende sprong temidden van de hon den. Een vreselijk ratelend gebrul dat uit het diepste van de keel scheen te komen werd daarbij vernomen en de adjaks stoven door een panische schrik bevangen naar alle zijden uiteen. Onder het slaken van een meer fluitend dan knorrend gehuil snel den zij ijlings terug naar het woud. De tiran der wildernis, de koningstijger die ten to nele was verschenen, sloeg zijn klauw op het schild van het voor hem liggende dier ten teken van zijn overwinning. Een tweede, kleinere tijger, waarschijnlijk een panter, sloop insgelijks nader. De koningstijger wendde zich knorrend, blazend om. Ik legde het geweer aan, drukte en de knal van het schot weerklonk in de stille avond heinde en verre door het gebergte. De strijd der reuzenschildpadden, krokodillen, wilde hon den en tijgers had voor ditmaal een einde. Bijna gelijktijdig met mij had ook mijn broeder Nacht een schot gedaan. Onder het loofgewelf van de boom in welks takken wij gezeten waren, was het echter reeds veel te donker geworden om ergens goed op te kunnen aanleggen, al konden wij de omtrekken der schilden die zich voor ons op het kale, helderkleurige strand bevon den, nog tamelijk goed onderscheiden. Wij hadden misgeschoten, of althans geen do delijke wonden toegebracht want beide tij gers waren gevlucht. Wel konden wij nog twee schoten uit onze geweren doen, maar wij achtten het voorzichtiger de beide lopen opnieuw te laden. Juist waren wij bezig van de boom af te klauteren, toen de Javanen die in ons bivak achtergebleven waren en de twee schoten gehoord hadden, onder luid geschreeuw op ons toesnelden en het ganse toneel met brandend, gekloofd hout verlichtten. In de nabijheid der schildpad vonden wij een dode adjak; het leven van de schildpad was nog niet geheel uitge blust; hij had echter vreselijk geleden en werd nu door de Javanen met hun goloks voorgoed afgemaakt. Daar schildpadden noch hun kop noch hun poten onder het schild kunnen terugtrekken, vallen zij niet tegenstaande de buitengewone grootte en stevigheid daarvan gemakkkelijk ten prooi Op 30 januari plaatsten wij de eerste "loco motiefjes", berichtjes die 80 jaar geleden ernstig bedoeld waren naar nu vaak alleen maar onze lachlust opwekken. Janmaat aan wal. Dat Janmaat als hij aan den wal is niet altijd even plezierig te werk gaat, toonden gisteren vijf matrozen die aan het passagieren waren. Zij hadden de aar digheid om op Pekodjan eiken voorbijgan ger aan te houden en voor afkoeling een storrip of een duw te geven. Toen zij dat kunstje ook aan enige Boegineesche sol- aan zulke roofdieren die veel kleiner zijn dan zij, tenminste wanneer deze zoals hier bij de wilde honden in groten getale tege lijk aanvallen. Dit verschijnsel verklaart te vens waar die grote menigte geraamten en schilden haar oorsprong had en welke dit woeste strijdperk van elkander vernielende dieren bedekte. Dat gedeelte van het vlees en der inge wanden hetwelk wilde honden, tijgers, pan ters en krokodillen laten liggen nadat zij het buikschild van hun slachtoffer uiteengereten hebben en 's nachts alles met geweld eruit gescheurd hebben, wordt de volgende dag door zeeadelaars en andere roofvogels ver slonden. Steeds ziet men verschillende van deze dieren hoog in de lucht boven dit oord rondzwerven. daten widen verkoopen, kwamen zij van een slechte kermis thuis. Zij kregen zoo volop hun portie, dat zij eindelijk in het Chineesche kamp een goed heenkomen zochten, "De Locomotief", 16-1-1885. Een vreemd schouwspel leverden gisteren twee scheepskapiteins op, die, gekleed in een sarong en een wit linnen baadje en met een witten doek om het hoofd gebon den, zich in een rijtuig langs Bodjong en Blakangkebon bewogen, waar zij heel veel bekijks hadden. Misschien is het aardig, maar gepast is het niet. "De Locomotief", 16-1-1885. (De volgende dag een ingezonden stuk) Sir, I see in today's paper a notice of two cap tains, dressed as Javanese and driving a- bout the compounds. I beg to state that the reporter has been wrongly informed, as it simply was a wager between the two captains, that they should dress as Java nese and drive from the hotel to the ship- chandler's and back again. According to the statement you made, I beg to state, that it are not the clothes that make any man a gentleman. Joseph Olson. Semarang 16th Jany '85. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 9