Oosterse dienst-weigering Hij was een Christen-Batakker, genaamd Mattheus; geen evangelist, maar djongos (inclusief kok) bij de landraadvoorzitter te Tandjong Balei op Sumatra's Oostkust. In dat kleine binnenplaatsje 200 km bezuiden Medan diende Mattheus met de grootstmo- gelijke eerbied zijn 'toewan mister', alsof die niet alleen in de rechten, maar over heel Deli meester was. Kwam zijn baas van doorgaans lange tournees (per gewestelijk vaartuig naar kustplaatsen in Straat Malak- ka) terug, dan stond Mattheus zonder man keren, weer of geen weer en ook diep in de nacht, plechtig met een pajong op de steiger ter verwelkoming. Steeds correct in zijn houding en uiterst plichtsgetrouw leek hij bijna een bezorgde bewaker van zijn aardse heer, die in het rimboeressort na tuurlijk voortdurend door gevaar bedreigd werd, nietwaar.(?) Evenwel was Z.Ed.Gestr. zelf slechts voor één ding constant beducht, t.w.: dat Mat theus bij maaltijden hem hondevlees zou voorzetten! Want hoe christelijk ook en trouw de bijbel lezend, toch was Mattheus een Batakker in hart en (ma)nieren, van huis-uit dus accoord met hondenpassars en 't nuttigen van dergelijk huisdieren-vlees. Omdat hij heel lekker koken kon, vreesde nu zijn toewan steeds, misschien soms met veel smaak aan een hondekluifje te knab belen, hetgeen toch dwars tegen zijn prin cipes inging en trouwens tegen zijn streng gebod: "In mijn eten géén gladakkers, be grepen? "Nee, begrijpen zou Mattheus dat zeker niet; en dan vergeet je immers mak kelijk, wat je opgedragen is. Maar hoe dan ook, Mattheus was een pri ma kok. En daarom kreeg hij eens tot zijn kennelijke vreugde en trots van 'toewan mister' het verzoek om hem op een lange dienstreis te vergezellen en tijdens de vaart de warme maaltijden aan boord te verzor gen. Anders was dit altijd het werk van 'oppas Landrad', in die zin, dat die 'n blikje met dit of een blikje met dat opwarmde tot een gerecht, waar je vrij gauw eten aan af-leerde. Maar nu moest Mattheus mee voor betere menus, want een gast zou de hele tocht de rechter en zijn griffier verge zellen! Op 't gewestelijk vaartuig 'ter beschikking' was een ruime hut met twee couchetten, en de griffier wilde met plezier op de bedoelde tournee bij de indische kapitein en stuur man op de commandobrug op een veldbed slapen. Die brug was trouwens overdag ook promenade-, zit- en eet-dek. Gast was Tandjong Balei's stationschef. Pas gepensioneerd wilde die graag (te meer: gra tis) zo'n alleszins interessante dienstvaart van de landraadvoorzitter eens meemaken, immers o.m. langs merkwaardige plaatsen als Bagan Si Api Api, de vrijhaven Beng- kalis, het panglongoord Selat Pandjang... Terug zou hij direkt voor goed naar Holland doorreizen. Nu, zijn belangstellend gezel schap was werkelijk heel welkom. En de reis begon... tegen middernacht, om dat hoogtij van binnenstromend zeewater in de Asahanrivier nog een eind vanaf Tandjong Balei nodig was om enkele zand banken over te komen. De volgende dag op zee zou voor het eerst een warme maaltijd, door Mattheus bereid, genuttigd worden. Gast, gastheer en griffier zaten op het bo- vendekje lekker luchtig bij een borrel op de rijsttafel te wachten... Maar het wachten duurde lang... Eindelijk liet Z.Ed.Gestr. door de oppas eens vragen, waar al het heerlijks bleef... Oppas kwam bedrukt terug met de mededeling: "Mattheus is nog niet begonnen!" Hoe nul? Dat was toch te gek. Dacht hij alleen voor plezier mee te zijn? Of was hij zeeziek? "Nee", zei de oppas. "Nou, laat hem zelf dan eens even hier komen". ...Mattheus kwam, eigenaardig traag, het trapje op. Wat had ie?... "Zeg, Mattheus, hoe zit het met ons eten?" "Belom masak, toewan besar". "Nog niet gaar?" "Belom moelai". "Wat zeg je me nou!?: Nog niet begonnen dus?!... Wil je dan eens onmiddellijk aan de gang gaan! Het is al over tweeën!" Toen zei Mattheus op een toon, die totaal niet bij hem paste: "Akoe tida maoe bikin makanan; soedah". "W a t zeg je, Mattheus?; dat jij geen eten wilt maken? ...Wat heeft dat te betekenen? Daarvoor ben jij toch meegenomen..." De heer Oostwoud- Wijdenes stuurde ons, behalve dit verhaal ook een heel stel gezellige kiekjes waaruit wij de ze kozen: De Assahan rivier bij Telok Ni- boeng, kustplaats van Tandjong Balei, aan de oostkust van Sumatra met op de achtergrond een K.P.M.-schip. "Oppas bikin sadja". (De oppas moet het maar doen.), stelde Mattheus voor. "Ben jij nou helemééll? Zeg, wat mankeert jou? Geen kwestie van. Jij zorgt voor het eten!, versta je! Vooruit! Ga direkt de boel klaar maken! "Betoel, tida maoe, toewan besar", was het onwrikbaar antwoord. ...Drie heren zaten verbluft te kijken; het meest perplex de gastheer. Die toon van Mattheus! En die weigering zonder enige verontschuldiging! Bijna brutaal! ...Onbe grijpelijk!... "Vrind, hoe héb ik het met jou, Mattheus? Waaróm wil jij geen eten maken?" Hij bleef koppig en toch verlegen zwijgen... Zijn baas staarde hem aan...; onthutst na denkend...; dan herhaalde hij luid de vraag. Maar Mattheus antwoordde niet; draaide al leen ontstemd en eigenzinnig even met het hoofd heen en weer. Scherp werd hem nu toegevoegd: "Goed, makker. Dan weet ik wat mij te doen staat: Als jij niet koken wilt, dan wil ik jou niet als bediende en ben jij, zodra wij in Tandjong Balei terug zijn, ontslagen! Versta je!" (Geschrokken hief Mattheus het hoofd even op; keek dan besloten en be rustend weer vóór zich). "Voor 't laatst: Ga je eten maken, of niet!? Anders kun je opkrassen; en geen cent gadji voor de nieuwe maand, hoor je!" "Tida maoe masak, toewan besar", hield Mattheus vol. "Ruk dan uit!Ajo! Vraag de oppas om verder voor ons te zorgen"! Mattheus verdween langzaam; en bleef de verdere tocht uit de buurt. Het was een raadselachtig geval... Oppas zei ook niets ervan te begrijpen. "Maar ik zal wel voor alles zorgen, kandjeng", verzekerde hij ge willig. Nu ja, dan werd het maar weer blik jes van dit en blikjes van dat... Maar wat zat in 's hemelsnaam achter die rare en ergerlijke gril van Mattheus!?... Aan het eind van de reis bracht die nog wel de bagage van boord en de koffer van 'toewan mister' naar huis. Daarna, ontbo den, verscheen hij bezorgd voor zijn baas. "Je weet, wat ik je gezegd heb, Mattheus;", kreeg hij te horen, "Je bent ontslagen en kunt gaan! Alleen wil ik beslist eerst van je horen, wat ik als reden moet beschouwen voor je koppige weigering aan boord om voor ons eten te maken. Zeg op!..." Mattheus aarzelde; bleef zwijgen... "Kom!... Geef antwoord!... Vroeger had ik nooit iets op je aan te merken, Mattheus. Wat is er toch gebeurd? Ik begrijp van jou niets meer... Je vond 't, dacht ik, prettig om mee op reis te gaan; en wat had je anders te doen dan juist voor het eten te zorgen..." "Voor u-alléén en voor toewan 'grepier' wilde ik ook best zorgen...", zei Mattheus, loskomend. "Maar voor mijn gast niet? Wat is dat voor gekheid? Waaróm dan niet?" ...En toen kwam voorzichtig het hoge woord er uit; een verrassend, maar aandoenlijk bewijs van respect: "Als ik het zeggen moet, toewan mister, die meneer, die toch de gast was van u, Lees verder pag. 21 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 12