BxirOt Bibit BiiriX (Bibit Mrii Bibit ïZUrit Bib Bontot in het tijgerbos Flapje Roetmop kM m Omdat Tjoebek eerst zijn hond Sentoel in veiligheid had moeten brengen in het bos, kwam hij die avond veel te laat op het strand, waar al de jongens van zijn kampong zich verzameld hadden voor de jaarlijkse grote visvangst. Wat nog veel erger was, de jongens hadden geld ge spaard en dat aan Tjoebek gegeven om olie voor de lamp te kopen, maar de hond had in het donker het blik met olie omver gelopen. Zonder lamp kon je echter niet vissen. Ze probeerden fakkels te draaien van palmbladeren, maar die gaven meer rook dan licht. Gelukkig kwamen ze Bontot en Koese tegen, en Koese had de grote gaslamp meegenomen van zijn vader, die je op kon pompen. Nu dorsten ze wel naar het buitenste rif waden, waar de vissen hun holen hadden in de koraalwand. Maar de meeste vissen zaten in het wrak van een oude boot, die daar vergaan was. De vis sen kwamen op het licht af en werden be dwelmd door asap, die Merta in het water gestrooid had. Al gauw hadden ze de hele mand vol. De kleine jongens zouden de mand wegbrengen naar de kust en met een lege mand terugkomen. Maar Krieje, die al tijd griezelsprookjes vertelde, zei, dat de vissen zeker betoverd waren. "Breng ze maar naar mijn vader, de doekoen", zei hij, Dan zal die wel uitzoeken welke vis sen je kunt eten". Omdat de kleine jongens zolang uitble ven, maakten de groten op het rif een vuur tje van het wrakhout, om vis te braden. Maar het natte hout gaf verschrikkelijk veel rook. De wind blies die rook naar de kust. Daardoor zagen ze niet dat de vloed op kwam, en er al haast geen mensen meer door Jef Last en Udeyana Pandji Tisna op het strand waren. Ineens merkten ze, dat de zandbank waar over ze gekomen waren, helemaal onder water stond. Het was heel ver naar de kust, en Koese kon maar een heel klein eindje zwemmen. Wat moesten ze begin nen? Bontot zei: Merta en ik zullen probe ren Koese naar de wal te zwemmen. Tjoe bek moet vooruitgaan, en telkens proberen of hij al grond voelt. Maar juist toen de eerste golf al over het wrak heenspoelde hoorden ze het geluid van een riem, die een boot voortwrikte. In de boot stond hun vriendje, Wajan. "Ik ben de andere jongens tegengeko men", zei hij, "toen die terugkwamen uit het dorp. Ze zeiden dat jullie nog op het rif zaten. Toen heb ik de nieuwe boot ge nomen, die vader en ik gemaakt hebben, hoewel die eigenlijk nog niet gezegend is door de priester". "Als hij dan maar niet zinkt", riep Koese "omdat de Goden boos zijn". Maar het was toch beter te varen dan te zwemmen, dus stapten ze gauw in de boot, en de Goden hadden zeker medelij met kleine jongens, want vijf minuten later stonden ze veilig aan land. Het rif en het wrak waren toen al onder het water ver dwenen. Door plaatsgebrek op deze pagina moeten jullie nog één nummer wach ten op de oplossingen van alle raad sels. Nog even geduld dus, lieve bibits. Aan de rand van een groot bos woonde in een klein holletje onder een oude eike boom, Flapje Roetmop. Wie of Flapje Roet mop wel was? Wel, een grappig haasje, dat zijn naam met ere droeg. Zijn linkeroortje hing er altijd als een flapje bij, terwijl het ander stijf rechtop stond, en zijn velletje zag van oorpuntjes tot aan het propje van zijn staart, glanzend zwart. Op een dag gebeurde er iets vreselijks. Er kwamen mensen picknicken en die lieten per ongeluk een brandende lucifer in de dorre bladeren vallen. Eerst was het maar een klein vlammetje, maar na een tijdje was het een grote brand en moesten de die ren verhuizen naar een naburig bos waar al andere dieren woonden. De nieuwe bewoners wenden spoedig aan hun nieuwe omgeving - alleen Flapje Roet mop kon het er maar niet naar de zin krij gen - niet omdat hij teveel heimwee had naar zijn oude eikeboom - o neen, wat dat betreft, had Flapje het wel goed getroffen. Een verwaarloosd oud hol, dat vroeger aan een oude knorrepot van een mol had be hoord, had Flapje omgetoverd tot een vro- 16 lijk hazenverblijf, waar het prettig wonen was... als Flapje zich maar niet zo eenzaam had gevoeld... Het haasje had n.l. gemerkt, dat de dieren hem met zijn zwarte velletje maar een vreemde snuiter vonden; ze hadden nog nooit een dergelijke zwartjas gezien, ande re haasjes en konijntjes hadden toch min stens een paar vlekjes op hun bontje. Tot op een dag de familie Wipstaart in de holle beuk naast hem kwam wonen. BY DIE KRUIS Vol verbasing kniel ek, Heiland, aan U dierbre voete neer. En aanskou die spykerwonde... Het èk dit gedoen, my Heer? Wys my, Jesus, ook U hande. Laat my aan die wonde raak. Kyk, die bloed stroom oor U vingers! Heiland, het èk so gemaak? Laat my, Heer, eerbiedig opkyk na U hoof, so edel, rein. Here! Daardie doringskrape! Is deur my ook daardie pyn? Het ek daardie bloed veroorsaak, wat daar van U voorhoof drup deur my vuile Judaslippe op U reine mond te druk? Ly U al die pyn en skande nou hier an die Kruis, om my van die sonde en die bande en die oordeel te bevry? Here Jesus! Ek begryp nie Hierdie Liefde wat vir my, so gewillig en geduldig, al die smart en pyn wil ly. Wat ken ek U daarvoor aanbied? ...Nakend kniel ek by die Kruis. Net genade bring my eendag by U in die Vaderhuis. CORRIE VAN DEVENTER Lieve Bibits groot en klein, mijn Paasgroet is dit jaar bovenstaand Afrikaans gedichtje, dat bijna 25 jaar geleden een trouw corres pondentievriendinnetje van mij geschreven heeft. Vinden jullie het moeilijk te lezen en te begrijpen? Nee, hè? Verder wens ik jullie allen een blij Pasen en een prettige vacantie toe. Liefs en groeten van jullie TANTE MIEKE De familie Wipstaart bestond uit Pa en Ma Wipstaart en 7 kleine Wipstaartjes, maar het grappige aan de hele familie was, dat ze allen effen wit waren, alleen hun oog jes verschilden, en Bontje Wipstaart, het enig meisjeskonijntje uit het nest, had de mooiste rode oogjes die je je maar beden ken kunt. Flapje vond haar dadelijk aller liefst, en ook Bontje had Flapje opgemerkt, en zij vond Flapje het vriendelijkste haasje dat zij ooit was tegengekomen. Flapje werd langzaam maar zeker weer het oude vrolijke haasje dat hij eens geweest was - en in het Voorjaar vond er in dat grote bos een bruiloft plaats. Een jaar later had de familie Roetmop- Wipstaart zich uitgebreid tot een 7-tal; het was een grappig gezicht, Flapje met zijn donkere velletje daar trots te zien stappen naast zijn wit konijnevrouwtje met daarach- teraan 5 ronde buitelaars in hun bontge- vlekte jasjes. En Flapje zelf?? "Een gelukkiger haasje moest er nog gevonden worden!" verklaar de hij vaak aan een ieder die het horen wilde - waarbij Bontje Roetmop-Wipstaart dan maar stilletjes voor zich heen lachte... ASIATI

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 16