00 vervolg van pag. 11 dagen van de kersttijd, van een mens die zonlicht èn heldere hemel heeft beschouwd als eerste levensbehoeften en dat he laas nog doet, en als onverbeterlijke Indiër zal blijven doen. Het tieren van mijn kleine vriendjes is het slaken van die oproer kreet die ik niet durf laten horen, van de smaadroep die ik binnen houd, omdat ik straks de pantoffels aan mijn voeten heb, en straks winterkost op tafel komt, ook al zeg ik „dat de winter zijn aangename zij den heeft". In huis is het aangenaam, het sociale leven in de stad wordt door hem bevorderd. Sint Nicolaas is er geweest en die zuinig is eet nog speculaas van 6 december. Die van uitgaan houdt, kan de keuze hebben. Er is altijd wat te doen in december. „La saison d'hiver bat son plein". De Franse opera moet 's zondags spelen tegen ver minderde prijzen en vulgariseert de Faust of Les Huguenots; de dagbladreporters lo pen van de ene vergadering naar de ande re en buitenlandse conférenciers zoals bij voorbeeld Chailly-Bert (Franse journalist die Java bezocht) komen ons vertellen wat „de rol der vrouw bij de kolonisatie" is. Hier in Den Haag, geloof ik, dat de femi nistische beweging der Indische dames zich speciaal concentreert op de Spui- en Vee- nestraat, en dat de dames bij stilzwijgende overeenkomst hebben uitgemaakt dat men De Reclame-Zuilen. Bij den gemeenteraad is thans een voorstel ingekomen voor den bouw van reclame-zuilen, waarvoor reeds 30 Oct. 1913 f 15.000 is toegestaan. Er zullen komen 23 zuilen, waarvan er 17 elk zullen worden voorzien van twee electrische klokken, welke zullen loopen naar een op het gemeentehuis te plaatsen z.g. "moeder- klok". Dat is in het belang van een een heid van tijd, welke hier thans nog verre is. In een advies van den heer Tillema, destijds over deze zaak uitgebracht, zegt deze on der meer het volgende: "Er heerscht hier namelijk op dit gebied een waar anarchisme. We hebben hier P.K. (postkantoor)tijd, Ohlenroth-tijd, N.I.S.-tijd, S.J.S.-tijd, schooltijd (evenveel tijden als in richtingen van onderwijs en die zijn er vele hier), Prot. Kerk-tijd, K(omt) P(as) M (orgen)-tijd, Tjandi-poekoel-tijd, ja, eigenlijk hebben wij er een te grooten voorraad van om ze te kunnen specificeren". Eenheid van tijd achtte de heer Tillema daarom hoog noodig. "De Locomotief", 28-7-1914 in die nauwe, door de menigte bijna onmo gelijk door te komen straten, minstens eens per dag geweest moet zijn, wil men over Holland meepraten, later, als men er weer de brui aan zal geven om te voet te gaan en het allang vergeten is dat men met ple zier een wandeling van acht palen gemaakt heeft van het Bezuidenhout naar de Groen markt en terug, door de straten waar men om het andere huis een modemaakster vindt. Nog één week en na 1 januari ko men de gevolgen van die wandelingen te voorschijn in de vorm van die kleine keu rig net geschreven papiertjes met een ko lom cijfers die een mens het kippevel op het lijf sturen. Och ja, waarom ook niet? Voorschot is immers zo'n echt Indische in stelling? Vooruit dan maar tot na 1 ja nuari en dan, dan maar bedenken dat wie zijn koek opheeft niet zonder koek geweest is en dat men later op Java teruggekeerd, in de wipstoel op en neer schommelend, zalig kan beseffen het hoog estetisch ge not te hebben gesmaakt net precies zo'n prachtige bontmantel te hebben aangehad als die Mevrouw Slenter van Hoogensprong om de schouders had toen zij zich bij Ka- meke, de beroemde hoffotograaf liet af beelden. Ook is het een compensatie voor de angst om de beren onder de ogen te zien, zich bewust te zijn dat het gerucht naar Indië overwaait dat men zo keurig ge kleed was, en zoveel uitging. Het is een streling des gemoeds te weten dat men op Java daarom benijd wordt. Men is in Holland, men moet dus profiteren; het is zonde als men het niet doet. Wat heeft men er aan in Europa te zijn als men niet meedoet? Ja, dat meedoen. Met wie dan toch? Somebody op Java is hier menigmaal een nobody en mag bij het uitgaan der prach tigste opera zijn poëtische, artistieke in druk laten verwaaien door de tocht van het portaaltje van de schouwburg, tot lang zaam, heel langzaam, zijn huurvigelante voorrijdt tussen de upper-ten-thousand equipages die straks het bescheiden vehi kel zullen voorbijratelen als een zinnebeeld van: „Doe maar mee, jongetje, ja, je moogt je verbeelden dat je behoort tot de onzen, tot ons, de inboorlingen van het stukje Holland waar jij toch niet komt jij Indiër. Wat kan het ons schelen dat jij geroeid hebt op Java. Wat gaat ons je werken en streven aan tussen de bruine mensen van wie wij toch niets kennen, niets begrijpen. Wij zijn geboren met de gouden lepel in de mond. Wij behoeven niets te begrijpen van de koers van het vaartuig waarop toch eigenlijk heel Nederland drijft. Doe maar mee Indiër en leef naast ons, tussen ons als ge wilt, tot ons, de kern van het echte totok-element behoort ge niet. Want Rudyard Kipling heeft gelijk; tussen ons en de natives - dat zijt gij in onze ogen! - bestaat een niet te dempen kloof, een oceaan van onbegrijpelijkheid. Ga naar huis, Indiër, steek in uw kamer het gaslicht aan, troost U met de gedachte dat ge ginder geleefd hebt en dat geen frivole redenen U aanleiding gaven om de oceaan over te steken. Wat is er gebeurd vanaf de laatste dagen van december anno passato tot heden, de tijd dat het lopende jaar ten einde loopt? Waar waart gij toen? Op de berg ver van de stad, tussen de groene boompjes die gij hebt geplant en die nu vrucht dragen met pitten die koffie leveren? Waart gij be zig op de vlakte waar van horizon tot hori zon de rijstvelden zich uitstrekken en waar tussen de suikerfabriek een viertal maan den van het jaar de bedrijvigheid der in dustrie verwerkt, temidden van een agra rische bevolking? N'importe, in de laatste dagen van het jaar zit ge hier stil te herdenken en de kracht van uw verbeelding brengt de biograaf der herinneringen in beweging, terwijl ge terug gaat 365 dagen stroomopwaarts en verder, op de vloed van de tijd. Bonte beelden war relen en duikelen voor uw oog, zoals van middag de sneeuwvlokken voor uw werke lijke pupillen. En alles komt nog eenmaal terug. Verloren illusies, onbereikte idealen, ver vulde begeerten, onvoldane wensen, ge sproken woorden, ontvangen beloften, op wellingen waarover ge berouw hebt, ver loren bezit, verkregen eigendom, seconden van vreugd, uren van smart, uiting van hoop, gevoelens van moedeloos laisser al ler alles krijgt vorm en gedaante. Wat gij gekend hebt en aanschouwd, het dringt zich aan U op: gelaatstrekken van vrien den, gezichten van vijanden, beelden van bekende plekken, klanken eenmaal ge hoord, zoals het windgesuis door de top pen der waringin, het rijststampen in de kampong het komt alles terug, het laat zich horen en zien in de allerbontste men geling, het verschijnt op de vleugels van gedachten die afstanden vernietigen, de oceaan overspringen in de allerdolste be weging, zonder orde en regelmaat, en hier bij uw Hollandse haard aanschouwt gij in uw verbeelding omgeven door de nevels van een vervlogen tijd, het beeld van dat land, dat rijke, schone, heerlijke eiland, ons enig Javal Ze zeggen: er zit in één der vulkanen van dat eiland een krachtige magneet. Wie eens Java betrad, zou daardoor blijvend aangetrokken worden, zelfs als hij het ver blijf daar onaangenaam vond. Die magneet werkt het krachtigst op U als de Hollandse nevel U omgeeft, als het zwerk loodzwaar hangt boven een triestig winterlandschap. Zo'n Indiër zit stil te denken aan de galei „Java". Roeiers, zolang ge aan boord zijt, kunt ge niet verder reiken dan tot aan de cirkel boog die uw riem beschrijft. Vooruit maar, houdt maar slag totdat uw ketens val len of gij ze zelf losmaakt en gij staat op de oever. Roeiers, boven uw hoofd schit tert het Zuiderkruis en kleeft de Schor pioen, maar gij zet toch koers in de rich ting waar de Noordster straks opgaat aan de horizon. Zo gij eenmaal aan wal zijt met die starre boven uw hoofd, zult ge toch zeggen dat daarginds aan de zuidelijke he mel de hemelbollen zo heerlijk straalden en dan denkt ge terug aan mijn geboorte grond. Gij zult voelen de werking van de magneet die in Java's bergen huist als ge in Holland zijt! 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 12