Oom vertelt over jagen en nog wat
Jagen is een sport, maar er bestaat geen
school, vereniging of iets dergelijks, die je
het jagen kan bijbrengen. Je kan het niet
uit een handleiding leren of op een sport
terrein beoefenen. Je moet hoofdzakelijk
heel veel praktijk-ervaring hebben, immers
de manier van jagen verandert naar gelang
het soort wild, waar je op jaagt. Jagen is
tevens een kunst en om die onder de knie
te hebben moet je jaren lang meelopen en
meedoen. Bovendien moet je een grote do
sis goede geestelijke en lichamelijke eigen
schappen bezitten, o.a.: voorzichtigheid,
groot geduld, zelfbeheersing, goede ogen,
oren en neus, een vaste hand, snelle reak-
tie en uithoudingsvermogen.
Kennis van ballistiek moet je ook hebben
en je moet vlug en goed diverse afstanden
kunnen taxeren.
Je zal heel wat moeten leren, alvorens je
jezelf jager mag en kan noemen. Het een
en ander leer je op de vele jachttochten
met je collega's en van je trouwe gids,
eveneens een voortreffelijk jager, al heeft
hij dan alleen maar de beschikking over
een tjoeplis (voorlaadgeweer). Over die
gids straks meer.
In het voormalige Ned. Indië betrad je al
vroeg in de jeugd 't jagerspad. Als schiet
wapen gebruikte je toen de toeloep en/of
de „Kattepul". Daarna de „winstbuks" (wind
buks); vervolgens de tjies (Winchester of
Geco); de 12 of 14 mm met lange loop en
verder - naarmate je ouder werd - de gro
tere kalibers 20, 16 of 12. Meestal was 'n
dubbelloops kaliber 16 of 12 het einde,
want geld voor een Mauser-buks 7 of 9.9
mm had je toen niet. Een vergunning voor
een Mauser (toen gekwalificeerd als oor
logswapen) was bovendien moeilijk te krij
gen. Voor de kleine Boeng (zoals Oom)
was zo'n buks niet bepaald nodig.
Met een tjies schoot je op wilde duiven,
maar je kon daar ook een bakbeest van
een tjèlèng mee neerleggen. Met een dub
belloops haangeweer kaliber 16 of 12 kan
je snippen schieten, maar ook met succes
op panters, tijgers en bantengs. Je moet
alleen maar weten, waar je zo'n viervoeter
moet treffen en het soort kogel, dat je ge
bruiken moet.
In de jeugd was je erg wreed; een sadist
gelijk. Je schoot op alles wat in de natuur
leeft; soms ook stiekum op tamme du'ven
en na een vergeefse jachttocht op de sa-
wah's ook wel op een kip van de kampong
(je reinste diefstal, Njo).
Wanneer je na maanden of jaren lang spa
ren eindelijk je eerste splinternieuwe ge
weer kaliber 16 of 12 kan kopen, dan ben
je de koning te rijk. Heb je op de eerste
jacht met je nieuwe spuit het geluk om
reeds met het eerste schot een voltreffer
te plaatsen op een behoorlijke tjèlèng, dan
ben je in de wolken van blijdschap. Je om
helsde je geweer en gaf op de loop of
kolf een klappende zoen (als je niet geloof
Njo, je vraag maar aan si Djankoeng; hij
doet ook zo gek).
Later kocht je ook een mauser-tjies (vijf
schoten repeteer) met bijbehorende vizier
kijker).
Je was erg zuinig op je spuit. Op jacht
droeg je die zelf; je liet die nooit door de
gids dragen. Ook schoot je niet meer op
alles wat voor je loop kwam. Je zelfbeheer
sing groeide voortdurend. Je schoot niet
meer dan je nodig had; één tjèlèng of één
kidang, al. Een stuk of 6 boskippen of me-
liwis, om te verdelen onder je buren.
Zat je krap in de centen, dan ging je op
kalong-jacht. Met je Mauser-tjies, voorzien
van een kijker en knaldemper schoot je 'n
30-tal kalongs uit één boom. Deze vliegen
de honden verkocht je in de tangsi aan de
liefhebbers van panikie. Je raakte altijd uit
verkocht.
Wanneer je na al die jachttochten met je
collega's al wat geleerd hebt, dan ga je
liever alleen op jacht, vergezeld van een
gids. Jagen met drie of meer personen
geeft vaak aanleiding tot moeilijkheden en
vreemde verwikkelingen. De een wil naar
rechts, de ander naar links. De een wil pos
teren, de ander liever drijven of ngloejoer.
En wanneer je dan nog afhankelijk bent
van een vervoermiddel van een van die lui,
dan kun je niet anders dan meedoen, hoe
wel niet van harte.
Dus ga je alleen op jacht, net als de pan
ter. Je kan gaan en staan waar je wilt; nie
mand die je aanspoort tot doorlopen, als
je even wilt zitten om te rusten en een si
garet te roken. Je hebt meer gelegenheid
om van omgeving en natuurschoon te ge
nieten en vertrouwelijk te praten met je
gids.
Heb je honger, je boengkoesan rijst met te-
lor asin en ikan brèngkès, een ketimoen en
sambel of lombok rawit heb je bij je. Je
eet dan zó rustig en zó smakelijk, als je
maar zelden gedaan hebt. Bovendien gra
tis muziek van de kepodangs, de koetilangs,
de engko's, de boeltoks, enz. Je voelt je
vrij van alle beslommeringen en knellende
banden. Je geniet intens.
Geen empal of dèndèng in je boengkoesan,
want vleesspijzen zijn taboe op jacht (breng
pech, Njo).
Natuurlijk eet Je niet alles alleen op. Je
deelt met je gids je portie rijst en toespijs,
je koffie of thee in je veldfles en ook je
sigaretten of tabak. Of kan je het aanzien,
dat - terwijl jij smakelijk je portie eet - de
gids naast je op een klein stukje gepofte
singkong knabbelt en tracht van je wegge
worpen sigarettenpeukje nog een sigaret te
rollen met een stukje krantenpapier? Neen
toch?
Een trouwe gids, tevens goede spoorzoeker
is goud waard. Hij zal je niet verlaten om
naar andere jagers over te lopen, omdat
die meer betalen. Zo'n goede gids leeft
met je mee; hij deelt in je successen en
teleurstellingen op jacht. Hij is je vriend en
raadsman op je verdere jachttochten.
Van die gids kan je veel leren over de ge
woonten en gedragingen van diverse vo
gels en viervoeters in het wild. Je denkt,
dat je al veel hebt geleerd en veel weet
over boskippen, pauwen, varkens, kidangs,
herten, enz., maar die gids weet nog veel
meer.
Hij vestigt je aandacht op de vreemde ge
luiden, die sommige vogels maken, wan
neer er onraad is of een tjèlèng zich in de
buurt bevindt. Op het verschil in gedrag
van apen en de geluiden die zij maken,
wanneer zij een varken of een panter heb
ben waargenomen.
Hij is een meester in het zetten van een
voudige, maar doeltreffende strikken en in
het maken van lokfluiten voor vogels, ki
dangs en herten.
Van hem kan je leren hoe je varkens met
een vishaak kan verschalken. Een vishaak
met snoer, maar zonder hengelstok; op de
zelfde manier als vroeger in je jeugd, toen
je een duif van je buurman ving met een
dun touw, een kromme speld en een dja-
goengkorrel (naaaa weer stelen deze).
Voor een tjèlèng natuurlijk geen djagoeng-
korrel en dun touw met speld, maar een
stevige dubbele vishaak aan gevlochten
geel koperdraad en als aas een stukje we-
loed (aal) of suikerriet.
Aan het einde van het snoer een soort an
ker, dat wel hier of daar zal blijven haken
Lees verder pag. 22
13