Vervolg van pag. 5 tus of ketapangboom niet. Dan zal hij b.v. ontdekken dat hij deze berk al heel lang door en door kent. Dat hij deze berk voor het eerst „zag" toen zijn moeder hem in de kinderwagen naar het Vondelpark reed toen hij pas vier maanden oud was en „nog niet denken kon". Maar toen al zagen twee kristalzuivere blauwe kijkers puur en onbe- invloed door andere beelden of meningen die berk. Ergens ontstond in die baby een primitief maar zuiver schoonheidsgevoel en misschien ook wel een geluksgevoel dat vaker onbewust terugkwam bij het waar nemen van andere berken. Deze visie en dit zuiverheidsgevoel rijpten meer en meer en op een gegeven moment, toen hij al twintig (of veertig of zestig) Jaar was, „ont look de bloem van het gedicht in volle schoonheid". En misschien gaat de inspiratie veel verder terug. Want in onze chromosomen dragen wij de „littekens" van onze ouders en grootouders en nog meer geslachten daar voor. Ergens lang terug kan een „oma" 'n moment van zó uitzonderlijke geroerdheid ondervonden hebben bij het zien van een berk, dat dit „beeld" vele generaties is blijven voortbestaan en een halve eeuw la ter „wakker wordt". En dan is daar dan nog de „Factor X": het mysterie van het universum, het wonder van de menselijke geest, die nimmer ge meten kan worden met literaire studie of „aanleg" of „talent", maar waardoor ge dichten als een openbaring ontstaan. Veel Indische mensen denken dat je een zekere graad van bedrevenheid kan ont wikkelen met oefenen sadja. Dat Is niet waar. Het gaat altijd om de ontdekking van de eeuwige puurheid in het tijdelijke heden. Veel Indische mensen leven verouderd, dus met gedichten van Da Costa, Perk, Helene Swart, Nijhoff, Engelman, en nemen daar een „stijl" van over, die niet bij machte is om het Heden te verstaan. Veel Indische schrijvers en dichters zijn als hardlopers die een wedstrijdterrein komen ophollen, roepend: „Ik doe ook meel" en niet in de gaten hebben dat ze vier ronden achter stand hebben, die nooit ingehaald kunnen worden. Maar deze taktiek is ook fout! Wij moeten niet via de weg van studie en imitatie zoe ken, niet meedoen met anderen, we moeten ineens doordringen diep in ons eigen hart en diep in onze eigen ziel, waar alles ori gineel en puur is. We moeten hard werken aan juist het verdrijven van vormen, die niet passen bij onze dichtvorm. Als we er gens door getroffen zijn, moeten we dit „iets" lang en diep doordenken en door voelen. Ontdoen van andermans franje. Er door geobsedeerd raken en dan pas veel later schrijven. Ik kan niets leren van b.v. Slauerhoff, want ik ben ik en er is niemand in de hele wereld als ik. Dus zal ik mijn eigen visie en techniek moeten vinden. An dere dichters kunnen op zijn hoogst „weg wijs" maken, een vage richting aangeven, maar de juiste lijn nimmer. INDISCHE KANSEN De kansen voor de Indischgast om nog wat te bereiken op het terrein van de poezie zijn inderdaad erg klein. Voor de ouderen: wij missen de „inspiratie van alle dag" om dat Indië ver achter ons is. Wij zijn nog te jong in Europa om zo zuiver Europees te denken en voelen dat wij „mee kunnen" met de Europeaan. Als sommige Europea nen ons hiervoor inferieur achten of met ons spotten, is dat misschien erg onprettig, maar het is onvermijdelijk. Wat de jongeren betreft, die hier als klein kind kwamen of hier geboren werden: ze hebben nog een lange „leef-tijd" door te maken. Daarbij zullen wij altijd „last heb ben van onze littekens": wat onze voor ouders bij ons achterlieten, zijn we niet zo gauw kwijt. Sommige dichters en schilders zullen zelfs over de vijftig jaar een beter Indisch gedicht maken of een Indisch schilderstuk, dan een Hollands. Denk maar aan Frederik van Eeden, Jan Toorop, Louis Couperus, Maria Dermout, Nes Tergast. Ik ken geen één Indische kunstenaar, die top werk heeft geleverd over Europa. Du Per ron's „Land van Herkomst" is te verdelen in twee delen en soorten: de Indische hoofdstukken zijn literatuur, de Europese reportage. Knappe reportage, maar toch re portage. Maar b.v. in het hoofdstuk „Zand baai" is hij levend, geroerd, zuiver mens. Hierover inderdaad kan men eeuwen lang ruzie maken. En ik weet drommels goed dat ik met mijn visie bij veel kunstenaars „buiten de deur" sta. Maar de tijd zal mij in het gelijk stellen. Als ooit uit de genera ties na onze generatie van „Laatste Mo hikanen" een groep kunstenaars zal voort komen van klasse, dan zullen het tropische kunstenaars zijn. Ook al weten ze zelf niet waarom. Men zou ze later kunnen aanval len of bespotten omdat ze blijkbaar geen kans zien om te schrijven over tulpen en hyacinten, maar een „steengoed" gedicht maken over een orchidee of een „bird-of- paradise". Ze weten zelf niet wat in die vreemde plant hun ineens vol geraakt heeft. Meer dan „buurjongen Govert, die ook dichter is". Ik weet het wel - en spot maar niet! - het is de geest van Tong-Tong, die niet vergeten wil en niet vergeten kan, die al deze jongeren achterhalen zal, ook al smalen ze nog zo op dit blad. Want de schone kunsten bewegen zich op terreinen, waar het verstand en de wil geen zeggenschap hebben, maar alleen de puur heid, de eerlijkheid en het willens en we tens drager zijn van kiemen van eeuwenl EEUWIGHEID Om die reden zal dus ook menig goed ge dicht dan een uitspraak hebben, een me tafoor of een benadering, die de eeuwig heid „raakt" en waardoor b.v. gedichten van Omar Khayyam, verhalen van Akutaga- wa, en „onbelangrijke Indonesische pan- toens" nooit verouderd raken. Shakespeare blijft niet zo lang leven omdat hij zo'n pientere dichter is, maar omdat in zijn werk voortdurend de visie leeft van het eeuwige. Mac Beth b.v. is eigenlijk een „or dinaire crime story", zoals er nog steeds elke dag gebeuren. Maar uit dat „ordinair" en dat „elke dag" stijgt Shakespeare uit met fragmenten als: To-morrow and to-morrow and to-morrow, Creeps in this petty pace from day to day, To the last syllable of recorded time, em. enz. (Acte V, scene V). En dit, mijn waarden, maakt mij bij al mijn onbelangrijkheid voor Nederland en mijn ergerlijke „onwil tot aanpassing", immers een eeuwig verlangen van de mens om zich uit de enge omvatting van „zuiver ras" en „zuivere nationaliteit" te bevrijden om vreemde volken lief te hebben, een eeuwi ge Indo. Zo oud als de wereld is, zo oud als zij alsnog worden zal, zullen er margi nale mensen zijn. (Indo's en vaak meer To toks dan toegeven willen zijn „marginal men", mensen in de marge). Als het een „ziekte" is van de mensheid, dan is het 'n eeuwige „ziekte". En waarom zou ik (ook al wou ik) vergetelheid zoeken in een kort bestaan als „puikbest" Nederlander, terwijl in mijn hart de eeuwigheid zetelt van de zoekende mens? Waarom zou ik braaf bur ger willen zijn van Nederland of Amerika en Indonesia als in mijn kinderen en kinds kinderen toch voortleeft een breder hori zon, een wijder verte? Ik leef tenslotte niet om Holland te plezieren of Europa of In donesië of Azië. Ik leef om mijzelf te zijn omdat ik volgens oudere en sterkere wet ten dan van „vorst en vaderland" mens ben van een bepaalde structuur, die wel mis vormd, geamputeerd of getekend kan zijn, maar onvernietigbaar is. Men prijst mij vaak omdat ik een goed schrijver ben en als zodanig in Holland waardering of eer geniet. Laat mij U zeg gen, dat van de honderd Hollandse lezers Lees verder pag. 7 In de Tong Tong van 15 febr. 1.1. verscheen een eresafuut aan majoor Tjong A Fle. Van de heer Rink uit Canada ontvingen w|) 'n viertal foto's van de begrafenis van majoor Tjong A Fie. Een van die foto's ge nomen op 't moment dat de stoet Hotel de Boer passeert, nemen wij hier op. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 6