r Braziliaanse impressies II Behalve de internationale luchthaven, Galeao, heeft Rio nog een tweede vliegveld, dichter bij de stad gelegen. Vanaf Aeroporto Santos Dumont vertrekt men naar het binnenland. Op één van de vele startbanen begint onze D.C.7 zijn aanloop en al na enkele seconden bevinden wij ons boven de wijde baai van Rio de Janeiro. Rechts van ons ontdekken wij, ondanks het normale heiige weer, de Pao de Acucar, het Suikerbrood. Ons toestel richt zijn neus naar het wes ten, richting Sao Paulo. Er wordt in dit im mens grote land, ca. 250 x zo groot als Nederland, veel gevlogen. Vliegen is van wege de ontzaglijke afstanden, niet alleen tijdsbesparend, maar in het binnenland, door het ontbreken van wegen, noodzake lijk. Bovendien is het redelijk goedkoop. Onze ticket Rio - Porto Velho, een afstand van ruim 3000 km. vermeldt het luttele be drag van omgerekend 140 guldens. Er zijn een hoop maatschappijen, die op de „in terior" (het achterland) vliegen, zoals de Vasp, de Panair, de Cruzeiro do Sul en hoe al deze inheemse bedrijfjes nog meer heten. Na ruim een half uur vliegen komt Sao Paulo in zicht. Een even onverwachts als wonderlijke aanblik, deze miljoenenstad, gelegen op een plateau van ca. 1000 m. Als een fata morgana steken de tientallen marmerwitte wolkenkrabbers zich af tegen de golvende, wazige horizon. Sinds de tweede wereldoorlog heeft deze ruim 4 millioen inwoners tellende stad een geweldige opbloei beleefd. Het heeft zich de reputatie verworven het grootste indus trie-complex te zijn van het zuidelijk half rond. De Paulista's vertellen je vol trots, dat bijna iedere dag in hun stad een nieuw flatgebouw verrijst! We stappen nu over op een D.C. 3 en ver der gaan we. Al gauw laten we de staat Sao Paulo achter ons en vliegen het aan grenzende Mato Grosso binnen. Dit woord betekent „grote wildernis" en omlaag kij kend zien we een woest, dor en kaal sa- vannengebied. De voornaamste bron van bestaan is hier kennelijk de veeteelt. Het enige, wat we bespeuren zijn enkel wat fazenda's (boerderijen), in de omgeving waarvan vee graast. Overigens nauwelijks opvallend in deze oneindige ruimte van glooiende heuvels. Toch lees ik later, dat er in deze staat zo'n 25 millioen stuks vee geweid worden. Na ruim 800 km steeds maar in westelijke richting gevlogen te heb ben doemt zomaar als uit het niets een grijzige streep op en even later bonken de wielen van onze Dakota op de enige lan dingsbaan van Campo Grande. Wat een overgang! Het vliegveld van Sao Paulo met zijn allu re van internationale luchthaven naar deze airstrip, midden in dit landschap, waar het roodbruin van de campo, het open veld, de dominerende kleur is. En ofschoon ik de Far West alleen ken uit Films, zoals „High Noon" en „Shane" en uit de boe ken van Zane Grey, weet ik zonder de minste twijfel, dat die 19de eeuwse stadjes deze zelfde sfeer hebben van het overal aanwezige stof, kudden doortrekkend vee en eenvoudige, ongekunstelde mensen. De Braziliaan hier is van een heel ander slag dan zijn stadgenoot uit Rio of Sao Paulo. Als ik, na mijn dorst gelest te hebben met lafsmakend, lauw bier, wat buiten het „res- taurant" me vertreed, kruipt een harige, donkerbruinzwarte spin, ter grootte van mijn handpalm, verschrikt achter een rots blok weg. ,,E una caranguejeira" zegt een Braziliaanse medereiziger. Onmiskenbaar teken van het binnenland deze tarantula, zoals het dier ook genoemd wordt. Verder vliegend naar Cuiaba, de hoofdstad van Mato Grosso, verandert het landschap niet noemenswaard. Slechts even voordat we na ruim 500 km weer zullen landen, wijst iemand mij op een vlak, merkwaardig glinsterend landschap, links van ons. Het is de Pantanal de Rio de Paraguai, het grootste moeras ter wereld met zijn lengte van ca. 500 km en plaatselijk meer dan 200 km. breed. In het boek „Het trieste der tropen" beschrijft Lévi-Strauss deze wereld van modder en slijk, die het gehele mid denbekken van de Rio Paraguai bestrijkt langs de Braziliaanse/Paraguaaynse grens. De auteur schrijft over „een vlak labyrinth van krommingen, serpentinewindingen en bochten, waarin zich stilstaand water be vindt, waartussen zich de rivier voortkron- kelt in ontelbare bochten, alsof de natuur geaarzeld heeft haar deze tijdelijke bedding te geven". Maar het vliegveldje van Cuia ba bestaat gelukkig wel uit vaste grond. Mijn Hollandse collega en ik schieten bei den in de lach, als we in het stationsge bouwtje door een groot spandoek worden welkom geheten, waarop de mededeling, dat er op die en die dag een vergadering zal zijn van de plaatselijke Rotary Club. Maar eigenlijk kan het alleen maar pleiten voor de activiteit, die deze organisatie ont plooit, zelfs in dit afgelegen deel van de wereld met zijn bevolkingsdichtheid van maar 1 inwoner per km2. We zullen mor gen pas verder vliegen en de nacht in dit stadje doorbrengen. Net als in Campo Grande schijnt ook hier de tijd een eeuw te hebben stilgestaan. Je proeft als het ware dezelfde ondefinieerbare Wildwest sfeer in dit stadje, dat zijn ontstaan te danken heeft aan de goldrush in het mid den van de 18e eeuw. Toch heeft het aan de andere kant een aparte, waardige le vensstijl, die je aan een glorieuzer kolo niaal verleden doen denken. Dit geldt in het bijzonder voor de huizen, deels van hout, deels witgepleisterd met zwak hellen de daken en kleine, met gaas afgesloten raampjes, die zo kenmerkend zijn voor de ex-koloniën van Portugal en Spanje. Is dit het prototype van de stadjes, hier op het platteland? Ook later heb ik meer van dit soort stadjes gezien. Cuiaba is een heuvelachtige stad met stei le straatjes, smal en bedekt met kinder hoofdjes, vaak aan weerszijden geflankeerd door hoge, rechtstammige palmen. Naast ons Santa Rosa hotel staat het grootste plein van de stad, één van de vele overi gens. Want een niet weg te denken ele ment in de Braziliaanse steden, groot of klein, zijn deze pleinen, leder, zichzelf res pecterend stadje heeft er meer dan één. Ons valt op dit vroege avonduur de grote drukte op. Te oordelen naar het grote aantal moet de gehele plaatselijke bevolking van tus sen 15 en 25 jaar, die nog op vrijers voeten verkeert, hier aanwezig zijn. Het mannelijk deel hoofdzakelijk zittend op de vele houten en betonnen banken en in gro te cirkels aan hen voorbijtrekkend groep jes koket flanerende dorpsschonen. Het is een kostelijk gezicht, deze parade van klaarblijkelijk trouwlustige jongelui, midden in de mato van Centraal Brazilië. Net als alle hotels in het binnenland heeft ons hotel 2 x per dag en 7 dagen in de week hetzelfde menu. Bestaande uit witte rijst, feijao, bruine of zwarte bonensoep en het geheel bestrooid met farinha, grof witgeel poeder, bereid van de manioc- wortel, die ongetwijfeld familie moet zijn van onze ketella, de Indische cassave. Met de fijne neus, de Indischman eigen, heb ik in een onooglijk zijstraatje een churras- caria ontdekt. We betreden een grote, vrij kale ruimte, die geheel van hout is opge trokken. Achter de lange toonbank staat de restauranthouder die uit de staat Rio Gran de do Sul komt. Niet voor niets draagt zijn zaak de naam „Gaucho", zoals een vee hoeder in het zuiden van Brazilië heet. De „Churrasco" is daar „het gerecht". Wij be stellen er twee porties van. Het eerste wat op tafel komt, gelijk met het bestek, is 'n zwaar, massief houten blok in de vorm van een afgeplat, langwerpig brood. Daarin 2 verticale gaten, ca. 1 dm. diep. Even later wordt onze bestelling binnenge- torst 2 buitenmaatse saté's! Metalen priemen van bijna 1 m. lengte, waaraan geregen 4 5 lappen geroosterd, mals rundvlees, elk ter grootte van mijn handpalm, waar het vet van afdruipt. Recht opstaand worden ze in het blok hout voor ons gezet. Verder 2 borden dampend witte rijst, nog wat sla en we kunnen toetasten. Deze eenvoudige plattelandskost smaakt uitstekend en eigenlijk te laat houd je er mee op. Na op deze wijze een halve koe verorberd te hebben maken we kennis met de guarana, een licht opwekkende, donker gekleurde drank. Het wordt verkregen uit de fijngewreven vruchten van een bepaal de liaansoort. Je moet even wennen aan de typische smaak, maar ijskoud en met een scheutje rum er doorheen is het best te genieten. Het neemt in dit deel van het land en vooral meer noordelijk in het Ama zonegebied dezelfde plaats in als de maté in het zuiden. We hebben die nacht niet al te rustig in Morpheus' armen gelegen en stellig zal het niet alleen gekomen zijn vanwege het feit dat de fan op onze hotelkamer het liet afweten. (wordt vervolgd) A. C. DE JONG. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 10