HOE IK EEN STEURTJE WERD
Geboren en getogen op Banda ben ik, volgens Bartjes, Bandanees. Vader was parel
duiker bij de Celebes Trading Company. Zijn standplaats was Dobo en zijn werkterrein
de zee bij de Aroe-eilanden. Van de twaalf maanden werkte hij er 9 en de resterende 3
maanden had hij verlof. Moeder trok altijd met hem mee. Ik bleef, met het oog op de
school, bij een tante. Banda had maar een openbare lagere school met zeven klassen. Wilde
je verder leren dan moest je naar Java, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Als je rijk was "boleh djoegah", maar kalau "hanah peng", soese deh.
Mijn neef Piet, die reeds enkele jaren
tevoren zijn "eind" had gehaald "met
vrucht", tekende voor aanbevolen militair.
Zijn standplaats was de Kaderschool te
Magelang. Daar maakte hij kennis met de
stichting van Pa v. d. Steur. Zijn brieven
naar huis maakten verschillende jongens
stapel van Pa. Enkele besloten toen ook
naar Magelang te gaan, hetzij bij Pa hetzij
in de militaire dienst.
Of het nu kwam door de enthousiaste
verhalen van hen die weg waren of door
mijn eigen innerlijke drang naar "lebens-
raum", ik weet het niet, maar ook ik toog
aan het werk om bij Pa te komen. Ik zocht
en vond een weldoener in de vorm van ene
heer Peele, hoofdagent van de KPM. Deze
mijnheer kreeg het voor elkaar dat ik kon
worden opgenomen in de stichting van Pa
v. d. Steur.
De reis werd gemaakt per KPM-boot. Als
begeleider ging mee de heer Peele, omdat
deze naar Makassar was overgeplaatst. In
Makassar werd ik overgedragen aan de
zorg van de tweede stuurman, een zekere
mijnheer Kip. Hij zorgde voortreffelijk voor
me. Ik was altijd bij hem, en als hij de
wacht had mocht ik mee naar de brug. Ging
hij aan land om de post op het postkantoor
te bezorgen, dan vergezelde ik hem. Had
hij een vrij uurtje, dan gingen wij samen
uit passagieren. Had hij aan boord niets te
doen, dan besteedde hij zijn tijd aan mij.
Ik miste hem heel erg toen hij me in Soe-
rabaja aan de politie moest overdragen,
omdat er niemand was van Pa v. d. Steur
om mij op te vangen. De politie wist met
mij ook geen raad ,maar het kon mij toen
niet zo heel veel schelen, onder indruk als
ik was van de stad. Wat was het een grote
stad! Al die auto's en fietsen, al die grote
gebouwen! In Makassar had ik dat stads
beeld ook al gezien, maar hier was het nog
geweldiger, grootser. Toen de mensen van
de politie hoorden dat ik uit de "oedik"
kwam .sloofden zij zich uit om mij toch
vooral op mijn gemak te stellen, maar het
was echt niet nodig. Ik voelde me er best.
Eindelijk, na veel geharrewar en getele
foneer, werd ik in een auto naar Pro Juven-
tute op Kembang Koening gebracht. Een
pracht-instelling was dat. Ik was er met
een stuk of 15 andere kinderen, leder van
ons had zijn eigen dagelijkse taak, maar
zodra die was uitgevoerd mochten wij ver
der spelen. Op Zondag werd per auto - dat
was tenminste zo in die tijd - de stad
bekeken. Als wij lang genoeg gereden had
den werd ergens voor een es-gosok of voor
een andere versnapering gestopt. Het was
een heerlijke tijd, ofschoon niemand wist
wat er nu eigenlijk met mij moest gebeu
ren. Ik was immers nog min of meer een
"displaced person".
Veel te vlug naar mijn zin - ik was de
hele Pa al vergeten - kwam tenslotte be
richt dat ik bij Pa kon komen. Zó senang
voelde ik me bij Pro Juventute, zó ver
trouwd, dat het bericht me bang maakte.
De onzekerheid, het onbekende van het
nieuwe, het haalde me uit mijn evenwicht.
Wat kon ik er echter aan doen? Op een be
wuste dag werd ik om vijf uur gewekt, en
stond ik om zes uur klaar voor het vertrek.
Het was een droevig afscheid, hoe kon
het anders. Mijn vriendjes, de Zondagjes
uit, het waren allemaal plechtankers waar
aan mijn bestaan was vastgelegd. De Mas
Oppas in burger, die mijn begeleider zou
zijn, had het onmiddellijk begrepen. Hij leg
de geruststellend zijn arm om mijn schou
der, en maande mij tot kalmte, leidde me
naar het station, door de bedrijvigheid van
af en aan rennende reizigers, kruiers, sto
mende werklocomotiefjes en gillende buf
fetbediendes, en werd in een mum van tijd
zo'n steun en toeverlaat voor me, dat ik
achter zijn rug wegkroop teen onze trein
met wild-snuivende loc het station kwam
binnendenderen.
HERDENKING 100ste GEBOORTEDAG VAN PA VAN DER STEUR
De bedoeling van deze feestviering is dat alle oud-Steurtjes elkander zullen kunnen
ontmoeten. Voor hen die de reiskosten naar Utrecht niet kunnen betalen, zal een re
geling worden getroffen door het Hoofdbestuur en de afdelingsbesturen. Het pro
gramma is, dat de feestviering op ZATERDAG 10 juli om 14.00 uur zal beginnen
in één der zalen van het JAARBEURSGEBOUW, te Utrecht. Alle oud-Steurtjes heb
ben dan gratis toegang tot deze reünie. Voor de kinderen zal er zijn: een grabbelton,
een rad van avontuur, ezeltje prik, enz. In elk geval een volledig kinderfeest, waarbij
de ouders dan aanwezig kunnen zijn, tot 18.00 uur. Van 20.00 uur tot 's-nachts 02.00
uur verder voor grotere mensen, waar eenieder welkom is, zonder betaling van toe
gangsprijzen. Na een cabaret en andere uitvoeringen, dansen na tot sluiting. Voor
consumptie wordt zorg gedragen.
Vanuit Den Haag rijdt een bus. Opgeven aan het sekretariaat van de BOS, Fisher-
straat 238 den Haag, of bij de Voorzitter Suezkade 72 den Haag, tel. 0 70-33 61 93.
De reiskosten met de bus bedragen 5,(vijf gulden) per persoon. Tot en met
1 JULI a.s. uiterlijk kunnen aanvragen hiervoor in behandeling worden genomen. Na
die datum kan niets meer worden gegarandeerd. Als er nog plaatsen zijn, met alle
plezier I M I Hoe meer hoe liever.
BOS STAND
OP DE PASAR MALAM VAN
TONG TONG
die gehouden zal worden op 30
juni, 1, 2 en 3 juli 1965 in de
HOUTRUSTHALLEN - Den Haag
KOMT U OOK?
ALTIJD RAMé!
In de BOS-stand vindt U unieke
artikelen, die U in Holland nog
niet gezien heeft; artikelen uit
Indo-China en andere Oosterse
landen; artikelen gemaakt van
bamboe; mooie handwerkjes en
kleedjes ons toegezonden door
dames uit het gehele land.
IETS KOPEN BETEKENT: IETS
GEVEN AAN ONZE KINDEREN
De reis was een sensatie. De prachtige
sawahs ,de suikerrietvelden, ik keek mijn
ogen uit. Ik kende ze uit mijn aardrijkskun-
de-boekje op school, maar de werkelijkheid
was adembenemend. Knabbelend op een
versnapering - want bij elk station stopte
Mas Oppas me wat in de hand - liet ik de
landschappen aan mijn ogen voorbijglijden.
In Djocja moest worden overgestapt op
de Nassi-lkan-Sajoer trein. Ook dat was
een gewaarwording. Tjoek-tjoek-tjoek, stop.
Teng-teng-teng, stop. Wie had toen ooit
kunnen vermoeden, dat ik later met dezelf
de trein als leerling van de Ambachtsschool
bijna dagelijks op en neer zou reizen. En
wat voor avonturen wij met de meereizen
de jonge meisjes zouden beleven. Ik zeker
niet, want voor mij was het alsof het trein
tje bij elke kampong en bij elke klapper
boom halt moest houden.
Het regende toen wij in Magelang aan
kwamen, en dus hield Mas Oppas een dog-
kar aan. Toen bij het instappen het voorste
gedeelte van het ding omhoogging, sprong
ik er dan ook prompt weer uit. Mas Oppas
pakte me echter beet en zette me er weer
in, met een paar geruststellende woorden,
en toen ging het op weg. Binnen tien mi
nuten arriveerden wij in het "Gesticht Oran
je Nassau" - "Verboden voor luiaards",
stond er onder - en ik kreeg al direct een
enorme belangstelling. Mijn kleding was er
dan ook naar: korte, blauwe broek, witte
blouse, voetbalkousen en gympies. Eén van
de jongens stootte me aan: "Eeeh jongen,
jij voetballer ha?" Het lachsalvo, dat er
op volgde, zei me genoeg.
Lees verder pag. 25
12