VEGETATIEVORMEN IN INDONESIË Inleiding: Hoewei het begrip "rimba" in engere zin vooral wordt gebruikt om het tro pische oerbos aan te duiden, zowel in het laagland ais in het gebergte, rekenen de Ma- leiers daartoe toch ook de secundaire bossen en andere bosvegetaties, zelfs ook de struik- en varenwildernissen. Als men het over de "rimba" heeft, dient men dus eigenlijk steeds te vermelden over welk soort men het heeft. Het typische regenwoud uit de laagvlakte is immers geheel anders van samenstelling en uiterlijk dan dat in het gebergte, terwijl de overgang beslist niet abrupt is en ver schillende tussenliggende zönes telt. Elk soort "rimba" heeft bovendien, naast de verschillen in plantengroei, ook nog een eigen dierenwereld, al zijn de verschillen hier minder geprononceerd. De vegetatievormen van de rimba heb ben het volgende gemeen: zij zijn in de ware zin van het woord "wildernissen" en niet bewoond door mensen; men kan in de regel niet zonder moeite daarin doordrin gen en er verblijven; zij zijn woongebieden van grotere en kleinere wilde dieren. De enkele zeer primitieve stammen, die tot in de dertiger jaren nog in de rimba vertoef den, zijn inmiddels allen gedomesticeerd, ofschoon zij nog geregeld voor kortere of langere tijd uitzwermen om dan geheel te leven van wat het bos oplevert. In de rimba is geen sprake van een regelende hand, en alle nut die de bevol king daarvan trekt, in de vorm van bospro- ducten, hout, en het weghakken van bos percelen t.b.v. ladangs, moet dus als "roof- exploitatie" worden aangemerkt, omdat uit- "Happy the man whose lot is to know The secrets of the earth. He hastens not To work his fellows' hurt by unjust deeds But with rapt admiration contemplates Immortal Nature's ageless harmony. And how and when her order came to be" Euripides sluitend aan de natuur wordt overgelaten om de daarbij gepleegde vernielingen te herstellen, zo goed en zo kwaad als moge lijk is. Oorspronkelijk vestigden de eerste be woners zich aan de grote rivieren en zij rivieren. Dit rivierenstelsel heeft aan de brede Oostkust van Sumatra een zeer be langrijke rol gespeeld als toegangsweg tot het binnenland, en doet dat trouwens nog. Om een enkel voorbeeld te geven: In de Residentie Palembang heeft de Moesi een lengte van 550 km, terwijl het stroomgebied van deze rivier een oppervlakte van ruim 60 000 km2 beslaat, dat is dus twee maal de oppervlakte van Nederland. Met de La- lang in het Noorden en de Masoedji in het Zuiden meegerekend, welke rivieren door natuurlijke troesans (doorsteken) met de Moesi-delta zijn verbonden, komt men zelfs op ca. 90000 km2, waarvan het grootste gedeelte binnen deze ene residentie ligt. De zes belangrijkste zijrivieren hebben een gezamenlijke lengte van 1500 km, terwijl er nog heel wat kleinere zijn, zowel van de Moesie als van haar zijrivieren, die nog goed bevaarbaar zijn voor grotere prauwen. Vanuit de nederzettingen langs de rivier- ren begon men bossen om te hakken t.b.v. de ladangbouw. Men heeft in Sumatra nl. slechts in enkele streken natte rijstbouw. Het overgrote deel der bevolking heeft eeu wenlang roofbouw moeten toepassen. Op de ladangs bouwde men zeer primitieve hutten, aangezien men spoedig al te ver van huis was om elke dag heen en weer te trekken. Bovendien moesten de ladangs, zodra de oogst begon te rijpen, blijvend worden bewaakt tegen plundering van apen, wilde zwijnen, herten en olifanten. Naar mate in de onmiddelijke omgeving der aan de rivieren gelegen permanente dorpen de beschikbare maagdelijke bosgrond ver dween, zwermde men steeds verder weg en vestigde men zich dikwijls buiten het woon gebied van de merga, de stam. Na de in troductie van koffie en later van rubber als bevolkingscultures, kreeg men op die la dangs meer permanente nederzettingen, ta- langs, waar men het grootste gedeelte van het jaar verbleef, om alleen naar de woon dorpen terug te keren bij belangrijke ge beurtenissen of feestdagen. Dergelijke ta- langs worden in de regel gevormd in fami lie- of mergaverband Van daaruit zwermt men weer verder uit,steeds achter het te rugwijkende bos aan, hetgeen vandaag de dag nóg het geval is. Daardoor is een voortdurend contact met de rimba, en ook met de daarin gevestigde dierenwereld, blijven bestaan. Wat de wilde dieren betreft niet in het minst, omdat de ladangs een grote aantrekkingskracht uitoefenden op planten- en insecteneters, en deze op hun beurt weer de vleeseters aantrekken. Er bestaat dus een constante wisselwerking tussen rimba, de dieren die daarin huizen en de bewoners der ladangs en talangs Een concentratie der belangrijkere dieren vindt men daarom niet diep in het bos, maar juist in de randzönes. Pas als de be volking zich niet meer bezig houdt met de ladagbouw, hetgeen in de regel in de gro tere plaatsen het geval is, gaat het contact met de rimba verloren. Om de lezers meer vertrouwd te maken met de rimba, de omgeving waarin de men sen en dieren leven die in de komende hoofdstukken ter sprake zullen komen, zal daarom eerst een overzicht worden gege ven van de meest typische en belangrijke vegetatievormen, vallende onder het begrip "rimba". Wij kunnen er natuurlijk niet al te uitvoerig op ingaan en moeten volstaan met een overzichtelijke algemene beschrij ving, met daarnaast de vermelding van en kele der meest opvallende boom- of plan tensoorten om een milieuschildering moge lijk te maken. De eilanden van de Maleise Archipel, in het bijzonder Sumatra en Borneo, zijn met uitgestrekte wouden bedekt. De samenstel ling van deze wouden is zeer gecompli ceerd, omdat er een ongemeen groot aan tal heesters, kruiden e.d. in voorkomt. Naar mate het klimaat en de samenstelling van de bodem verschillen, varieren de soorten die het bos samenstellen, terwijl men daar naast ook nog overgangszones aantreft. Het klimaat en de regenval zijn niet alleen af hankelijk van de geografische ligging, maar ook van de hoogte boven de zeespiegel en, Lees verder pag. 21 Het strand met het allereerste begin van plantengroei: Een aan gespoelde cocosnoot. die voorlopig nog kan voortbestaan op aan wezige voedselvoorraad van de noot. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 10